Uitspraak van de week 25/07/2022

Week IV juli 2022:

ECLI:NL:GHARL:2022:6443

Uitspraak delenInstantieGerechtshof Arnhem-LeeuwardenDatum uitspraak26-07-2022Datum publicatie28-07-2022Zaaknummer200.280.368/01
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2020:1692, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenHoger beroep
Inhoudsindicatie

In tussenarrest (ECLI:NL:GHARL:2021:11259) is aan de bestuurder van een gefailleerde vennootschap, die onder meer in boten handelde, opgedragen te bewijzen dat de eigenaar van de boot heeft ingestemd met een verkoop en levering daarvan door de vennootschap aan een derde. Dat bewijs is niet geleverd. Bestuurder heeft daardoor de boot verkocht aan de kopers zonder dat daartoe een bevoegdheid bestond en zonder dat de boot aan de kopers geleverd kon worden. De koopsom voor de boot is toch ontvangen, behouden en besteed aan andere verplichtingen van de vennootschap. Bestuurder heeft daardoor tegenover de kopers van de boot onrechtmatig gehandeld zodanig dat hem persoonlijk een ernstig verwijt. De voor kopers verloren gegane betaalde koopsom moet bestuurder aan de kopers vergoeden.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.280.368/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, 166800)

arrest van 26 juli 2022

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats1] ,

appellant,

bij de rechtbank: gedaagde,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. W.M. Sturms,

tegen

1[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,

hierna: [geïntimeerde1],

2. [geïntimeerde2],

wonende te [woonplaats2] ,

hierna: [geïntimeerde2],

geïntimeerden,

bij de rechtbank: eisers,

hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],

advocaat: mr. H.J. Bakker.

1Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 7 december 2021 hier over. Op grond van dit arrest heeft op 17 juni 2022 een verhoor van getuigen plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Voorafgaand aan dit verhoor heeft [appellant] op 4 januari 2022 bij akte twee nadere producties overgelegd.1.2

Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het voorafgaand aan het arrest van 7 december 2021 overgelegde en aangevulde procesdossier, aangevuld met voormelde akte producties en voormeld proces-verbaal.

2Waar het in deze zaak om gaat

[geïntimeerden] menen dat [appellant] persoonlijk aansprakelijk is voor het feit dat de door [appellant] bestuurde vennootschap Darner de door [geïntimeerden] gekochte motorboot niet aan hen in eigendom heeft geleverd, althans niet feitelijk aan hen ter beschikking heeft gesteld. Die aansprakelijkheid baseren [geïntimeerden] op het verwijt dat [appellant] namens Darner zonder daartoe bevoegd te zijn geweest de motorboot van een ander aan hen heeft verkocht. In het arrest van 7 december 2021 is bepaald dat [appellant] bewijs moet leveren van de door hem gestelde bevoegdheid van Darner. Dit bewijs heeft hij naar het oordeel van hof niet geleverd. Dit betekent dat [appellant] tegenover [geïntimeerden] aansprakelijk is en de door hen als gevolg van die onbevoegde verkoop geleden schade moet vergoeden. Het hof zal dat oordeel hierna uitleggen.

3De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

3.1

In het tussenarrest is [appellant] toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [naam1] heeft ingestemd met een verkoop en levering van de Zarro Maxx door Darner/Zarro Boats aan een derde.3.2

Bij akte heeft [appellant] twee producties overgelegd. De eerste e-mail is van 3 september 2018 (12.12 uur) van de administratief medewerkster [naam2] aan [naam1] met als bijlage ‘de overeenkomst voor de verkoop van uw Zarro Maxx 27” en het verzoek één exemplaar ondertekend te retourneren. De tweede e-mail is eveneens van deze medewerkster, verzonden om 14.03 uur diezelfde dag, waarbij de eerste e-mail nogmaals is toegezonden en waarin aan [naam1] wordt geschreven niet te vergeten zijn persoonlijke spullen uit de boot te halen.3.3

[appellant] heeft vervolgens twee getuigen doen horen, te weten zichzelf als partijgetuige en vervolgens [naam1] .3.4

[appellant] heeft verklaard – samengevat – dat [naam1] , na een eerdere wens en poging daartoe in het winterseizoen 2017/2018, hem in augustus 2018 telefonisch heeft gezegd de Zarro Maxx te willen verkopen, dat de boot daartoe op 3 september 2018 is opgehaald en dat na 3 september 2018 daarover een aantal keren telefonisch contact is geweest, met name over de verkoopkosten. Eind september 2018 heeft [appellant] er met [naam1] over gesproken dat er een geïnteresseerde in de boot was en of [naam1] genoegen kon nemen met een (lager) bedrag van € 82.500,-. Aan [naam1] is met name gevraagd de overeenkomst te ondertekenen om daarmee een basis te hebben voor verhaal van verkoopkosten, aldus [appellant] , omdat [naam1] de boot al eerder uit de verkoop had teruggetrokken. Hij heeft tot slot – voor zover van belang – verklaard dat hij na de verkoop van de Zarro Maxx aan [geïntimeerden] daarover niet met [naam1] heeft gecommuniceerd omdat hij toen privé erg moeilijk zat en daar toen niet aan toe is gekomen.3.5

[naam1] heeft samengevat verklaard dat hem volkomen onbekend is dat in het winterseizoen 2017/2018 is gesproken over een verkoop van de Zarro Maxx, dat de intentie van het ophalen van de boot op 3 september 2018 was om de boot in winterstalling te brengen en dat hij kort voor het ophalen van de boot op 3 september 2018 wel telefonisch contact met [appellant] heeft gehad maar dat hij niet meer heeft gezegd dan dat [appellant] wel een koper voor de boot mocht zoeken en dat als hij een gegadigde had, hij dan naar hem moest komen. [naam1] heeft verder verklaard dat hem bij het ophalen van de boot op 3 september 2018 wel een verkoop/bemiddelingsovereenkomst is voorgelegd, maar dat hij na lezing daarvan de overeenkomst erg eenzijdig vond en niet heeft ondertekend. Ook de e-mail met het verzoek de overeenkomst te ondertekenen heeft hij genegeerd, aldus [naam1] . De getuige heeft tot slot verklaard dat hij na

3 september 2018 geen contact meer heeft gehad met [appellant] en dat onjuist is wat [appellant] daarover verklaart.3.6

Uit de bijgebrachte bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat [appellant] namens Darner wel een verkoop/bemiddelingsovereenkomst aan [naam1] heeft voorgelegd, maar ook dat deze – ondanks herhaalde verzoeken – door [naam1] ongetekend is gelaten. Volgens [naam1] mocht Darner/ [appellant] alleen een koper zoeken en als die gevonden was, zou hij wel weer van [appellant] horen. Op basis waarvan Darner toch op en na 3 september 2018 mocht aannemen dat zij bevoegd was om de boot te verkopen – laat staan uit eigen naam en voor eigen rekening – heeft Zandbergen niet verklaard. Daarover is [appellant] bepaald vaag gebleven; hij heeft niet meer verklaard dan dat hij [naam1] op 3 september 2018 per e-mail eraan heeft herinnerd om de boot helemaal leeg (dat wil zeggen zonder persoonlijke spullen) te maken, na 3 september 2018 nog eens met [naam1] heeft gebeld over verkoopkosten en eind september 2018 telefonisch overleg heeft gehad over een bod van een geïnteresseerde. Nog daargelaten dat [naam1] die contacten heeft ontkend, kan daaruit geenszins een te rechtvaardigen vertrouwen over een verkoopbevoegdheid volgen. Uit het door [appellant] gestelde overleg volgt eerder het tegendeel, te weten dat Darner niet kon verkopen zonder concrete toestemming vooraf.3.7

Bij het voorgaande weegt mee dat vast staat dat na de verkoop van de boot eind november 2018 aan [geïntimeerden] ieder contact vanuit Darner/ [appellant] richting [naam1] – hoe beperkt ook – over die verkoop is uitgebleven, terwijl Darner/ [appellant] die verkoop verder wel heeft vastgelegd en afgewikkeld met [geïntimeerden] en hen het overgrote deel van de koopsom heeft laten betalen. [appellant] voert daartoe persoonlijke omstandigheden aan, maar uit de afwikkeling van de verkoop met [geïntimeerden] en uit de overige stukken van het dossier kan worden afgeleid dat [appellant] in de periode vanaf eind november 2018 voor Darner actief is gebleven. In de gegeven omstandigheden bevestigt het stilzwijgen tegenover [naam1] naar het oordeel van het hof veeleer dat er wat tegenover hem verzwegen moest worden, te weten de verkoop van zijn boot én de ontvangst van de koopsom daarvoor, waar [naam1] aanspraak op had.3.8

Met de overgelegde stukken (verkoop/bemiddelingsovereenkomst en de

e-mailberichten van 3 september 2018) en de afgelegde verklaringen heeft [appellant] dan ook niet het bewijs geleverd dat [naam1] had ingestemd met een verkoop en levering van de Zarro Maxx door Darner/Zarro Boats aan een derde. Daarmee kan niet worden aangenomen dat Darner [naam1] bij de verkoop van de Zarro Maxx bevoegdelijk heeft vertegenwoordigd.3.9

Als degene die heeft gehandeld, zowel tegenover [naam1] als tegenover [geïntimeerden] , wist [appellant] als bestuurder van Darner van die ontbrekende bevoegdheid. [appellant] wist dan ook, althans moest redelijkerwijs weten, dat de aankoop van de Zarro Maxx door [geïntimeerden] en hun (aan)betaling niet tot een verkrijging van eigendom van die boot zou (kunnen) leiden. Het van [geïntimeerden] op 28 november 2018 ontvangen bedrag van € 97.512,50 had Darner/ [appellant] dan ook niet mogen accepteren. Dat is echter wel gebeurd, waarna dat bedrag, zo is onomstreden, vrijwel onmiddellijk is opgegaan aan de betaling van andere verplichtingen/schulden van Darner. Een terugbetaling aan [geïntimeerden] of verhaal van hen voor dat bedrag op Darner is daarmee denkbeeldig gemaakt. [appellant] heeft met een en ander onrechtmatig tegenover [geïntimeerden] gehandeld, zodanig dat hem als bestuurder van Darner persoonlijk een ernstig verwijt treft. Daarom falen de grieven 1 en 2 van [appellant] .3.10

Met zijn grief 3 heeft [appellant] aangevoerd dat hij gedisculpeerd moet worden omdat door de feitelijk beleidsbepaler [naam3] , buiten hem om, het van [geïntimeerden] ontvangen bedrag is besteed aan andere doeleinden dan betaling van [naam1] en dat het vervolgens de bank is geweest die het financieel beheer van Darner heeft overgenomen en daarmee belette dat [naam1] werd betaald.3.11

Met deze grief ziet [appellant] er allereerst aan voorbij dat zijn aansprakelijkheid is gebaseerd op zijn onbevoegdelijk optreden. Gesteld noch gebleken is dat de door hem genoemde [naam3] daarvoor verantwoordelijk is. Daarbij komt dat zijn stelling dat [naam3] het van [geïntimeerden] ontvangen bedrag heeft besteed, laat staan buiten [appellant] om, onvoldoende heeft onderbouwd. Het gegeven dat [naam3] op 28 november 2018, zo blijkt uit de bankafschriften, € 10.000,- vanaf de bankrekening van Darner heeft ontvangen, levert, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, die onderbouwing nog niet op. Wat betreft de overname van het financieel beheer van Darner door de bank geldt dat [appellant] daarover vaag is gebleven. Zo is onduidelijk gelaten per wanneer de bank dat beheer zou hebben overgenomen en wat dat beheer zou hebben ingehouden. Bij zijn grieven heeft [appellant] nog gesteld dat het beheer per half december 2018 is overgenomen, terwijl bij de mondelinge behandeling dat moment wordt geplaatst in januari 2019 of februari 2019. Bij dit alles klemt dat beide genoemde data (ruim) zijn gelegen na de verkoopdatum van de Zarro Maxx aan [geïntimeerden] van 28 november 2018 en dat [appellant] op geen moment contact heeft opgenomen met [naam1] en/of met [geïntimeerden] over de situatie. Het hof passeert daarom de stelling van [appellant] dat hem toch geen (ernstig) verwijt treft. Hij heeft aldus onrechtmatig tegenover [geïntimeerden] gehandeld en is aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerden] daardoor hebben geleden. Grief 3 faalt daarom.3.12

Het hof stelt vast dat [appellant] geen afzonderlijke grief heeft gericht tegen de vaststelling van de schade van [geïntimeerden] door de rechtbank op € 97.512,50. Dat bedrag dient het hof dan ook tot uitgangspunt. De omstandigheid dat, zoals tijdens het verhoor van de getuigen is gebleken, [naam1] zelf inmiddels de Zarro Maxx aan [geïntimeerden] heeft verkocht en in eigendom heeft overgedragen, kan dat niet anders maken. Wat betreft de omvang van de schadevergoedingsplicht geldt dat [appellant] zich alleen heeft beroepen op eigen schuld bij [geïntimeerden] en op matiging. Dit zal hierna worden besproken.3.13

Met grief 4 heeft [appellant] zich onder meer beroepen op ‘eigen schuld’

(vgl. art. 6:101 BW) van [geïntimeerden] , kennelijk met als doel dat de schade van [geïntimeerden] voor hun eigen rekening moet blijven. Op [appellant] rust de stelplicht en de bewijslast van de feiten die zo’n beroep kunnen dragen. In dat verband heeft [appellant] niet meer aangevoerd dan dat de situatie niet zou zijn ontstaan als [geïntimeerden] meteen de boot hadden meegenomen in plaats van pas bij aanvang van het nieuwe vaarseizoen. [appellant] miskent met dit betoog dat hij, zoals hiervoor is vastgesteld, de boot onbevoegdelijk heeft verkocht en de betaling van [geïntimeerden] daarvoor niet had mogen accepteren. Uit niets blijkt dat [geïntimeerden] die onbevoegdheid van Darner/ [appellant] hadden moeten vermoeden. Daarmee faalt het beroep op eigen schuld van [geïntimeerden] en in zoverre ook de grief.3.14

[appellant] beroept zich met grief 4 er verder op dat er grond is voor matiging van de schadevergoeding. Volgens [appellant] gaat het om schuldaansprakelijkheid en moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Een volledige schadevergoeding zal volgens hem in de gegeven omstandigheden tot een kennelijk onaanvaardbaar gevolg leiden omdat hij een schadevergoeding als nu aan de orde niet kan dragen, terwijl [geïntimeerden] zodanig vermogend zijn dat zij zich een boot van € 100.000,- kunnen veroorloven.3.15

Dat een schadevergoeding – ook met een dergelijke omvang – ertoe leidt dat [appellant] zijn totale vermogen zal kwijtraken en failliet zal raken en dus tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, als bedoeld in artikel 6:109 BW, is niet door hem toegelicht en/of met stukken onderbouwd. Dat [geïntimeerden] in november 2018 in staat waren het overgrote deel van de koopsom te betalen, acht het hof geen zelfstandige grond voor matiging. Het gevorderde bedrag komt het hof in de gegeven omstandigheden evenmin bovenmatig of onevenredig voor. Een en ander leidt ertoe dat het beroep op matiging van de schadevergoeding faalt. Ook in zoverre faalt grief 4.3.16

Met grief 5 voert [appellant] aan dat hij ten onrechte in de kosten van de procedure bij de rechtbank is veroordeeld. Gezien het voorgaande wordt hij echter op goede grond persoonlijk aansprakelijk gehouden voor de door [geïntimeerden] geleden schade. Daarvoor is [appellant] ook een schadevergoeding aan [geïntimeerden] verschuldigd als door de rechtbank is bepaald. Het hof heeft daardoor geen reden om tot een andere beslissing over die kosten te komen.

4De slotsom

4.1

De grieven falen, zodat het vonnis van 15 april 2020 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, zal worden bekrachtigd.4.2

[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.4.3

De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op € 760,- voor griffierecht en op € 8.195,- voor salaris advocaat (2,5 punt × tarief V à € 3.278,-).

5De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van

15 april 2020;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 760,- voor verschotten en op € 8.195,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;

verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.M. Lorist en A.L. Goederee en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op

26 juli 2022.