Watersport: schilderen boot

ECLI:NL:RBOVE:2024:1089, Rechtbank Overijssel, 10769656 \ CV EXPL 23-4192 (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:RBOVE:2024:1089
Uitspraak delen
Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
27-02-2024
Datum publicatie
01-03-2024
Zaaknummer
10769656 \ CV EXPL 23-4192
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst waarbij gedaagde de boot van eiser zou schilderen. De afgesproken prijs was € 4.000,00 en zou ‘zwart’ worden uitbetaald. Eiser is ontevreden over het schilderwerk en heeft daarom onderzoek laten doen door een deskundige, die tot de herstelkosten van de boot heeft begroot op € 15.350,50 en de gevolgschade op € 5.790,00 (exclusief btw). Eiser vordert in deze procedure onder andere betaling daarvan. De kantonrechter wijst de vordering voor een deel toe.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer: 10769656 \ CV EXPL 23-4192

Vonnis van 27 februari 2024

in de zaak van

[eiser] ,

te [woonplaats 1],

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser],

gemachtigde: E.J. Burgers,

tegen

[gedaagde] ,

handelend onder de naam [bedrijf 1],

te [woonplaats 2],

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde],

procederend in persoon.

1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 31 oktober 2023,
  • de akte met eiswijziging en productie 13 van [eiser],
  • de akte met producties 14 en 15 van [eiser],
  • de akte met productie (ICOMIA standaard) van [eiser],
  • de mondelinge behandeling van 24 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst waarbij [gedaagde] de boot van [eiser] zou schilderen. De afgesproken prijs was € 4.000,00 en zou ‘zwart’ worden uitbetaald. [eiser] is ontevreden over het schilderwerk van [gedaagde]. Hij heeft daarom onderzoek laten doen door een deskundige, die tot de herstelkosten van de boot heeft begroot op € 15.350,50 en de gevolgschade op € 5.790,00 (exclusief btw). [eiser] vordert in deze procedure onder andere betaling daarvan, waarbij hij het nog niet betaalde gedeelte aan [gedaagde] wil verrekenen.

2.2.
De kantonrechter wijst de vordering voor een deel toe. Zij zal hierna uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.

3De feiten
3.1.
[eiser] wilde zijn boot, een witte Crownline 320 LS, zwart laten schilderen. Tijdens zijn zoektocht naar een schilder, kwam [eiser] eind 2022 via een Marktplaatsadvertentie in contact met [gedaagde], die zich daar voordeed als botenschilder.

3.2.
Partijen zijn vervolgens mondeling overeengekomen dat [gedaagde] de boot van [eiser] zou voorzien van een zwarte verflaag. Meer specifiek ging het om de gehele buitenkant en aan de binnenkant alleen de polyesterdelen, met uitzondering van de cabine en het toilet. De aanneemprijs was € 4.000,00, waarvan [eiser] € 1.000,00 heeft aanbetaald. Op verzoek van [eiser] is het werk ‘zwart’ uitgevoerd.

3.3.
[eiser] heeft zijn boot op 10 mei 2023 opgehaald. Omdat hij ontevreden was over het eindresultaat, heeft hij de openstaande betaling van € 3.000,00 opgeschort.

3.4.
[eiser] heeft Van Baars Expert Pleziervaartuigen B.V. als deskundige ingeschakeld om onderzoek te doen naar zijn boot. [gedaagde] was, ondanks een uitnodiging om dit onderzoek bij te wonen, daar niet bij. In het rapport van 23 juli 2023 heeft de deskundige ‘defecten in het verfsysteem geconstateerd’. Hij heeft onder meer vastgesteld dat er zakkers zijn, een sinaasappeleffect zichtbaar is en sprake is van overspray. Ook is er zwarte verf gemorst op onderdelen die niet geschilderd zouden moeten worden, zoals de (tent)bekleding. De deskundige heeft de herstelkosten en gevolgschade begroot op een bedrag van € 25.579,40, inclusief 21% btw.

3.5.
Op 25 augustus 2023 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om het overeengekomen schilderwerk alsnog deugdelijk uit te voeren en om de deskundigenkosten te vergoeden. [gedaagde] heeft daarop niet gereageerd.

3.6.
Op 13 september 2023 heeft [eiser] de vordering tot herstel omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [gedaagde] heeft daarop opnieuw niet gereageerd.

3.7.
[eiser] heeft conservatoir beslag laten leggen op de bankrekeningen van [gedaagde].

4Het geschil
4.1.
[eiser] vordert betaling van de herstelkosten die, na verrekening met de openstaande aanneemprijs, € 15.575,00 bedragen en de gevolgschade van € 7.005,90, met rente. Daarnaast vordert [eiser] vergoeding van de expertisekosten, beslagkosten, proceskosten en nakosten. Omdat het totaal daarvan de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter overstijgt, beperkt [eiser] zijn vordering tot betaling van € 24.999,95 en de beslagkosten.

4.2.
[eiser] maakt, in verband met de tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, aanspraak op vervangende schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:87 BW.

4.3.
[gedaagde] betwist niet dat hij het schilderwerk niet goed heeft uitgevoerd, maar meent dat de in het deskundigenrapport genoemde schade kleine onvolkomenheden zijn die voorkomen in het dagelijks werk. Dat er verfvlekken in de tentbekleding zitten, is te wijten aan [eiser] zelf, omdat hij zich niet aan de afspraak heeft gehouden om deze van tevoren te verwijderen. [gedaagde] is van mening dat [eiser] zich in dit traject onredelijk heeft opgesteld.

4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5De beoordeling
Overeenkomst van aanneming van werk

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk. Daarbij is afgesproken dat specifieke delen van de boot zwart zouden worden geschilderd, namelijk de gehele buitenkant en aan de binnenkant alleen de polyesterdelen, met uitzondering van de cabine en het toilet. De prijs die partijen hiervoor hebben afgesproken is € 4.000,00, waarvan [eiser] € 1.000,00 heeft aanbetaald. Op verzoek van [eiser] heeft [gedaagde] het werk ‘zwart’ uitgevoerd. Dat heeft als gevolg dat er geen schriftelijke offerte, overeenkomst of factuur is. Anders dan wat [gedaagde] lijkt te suggereren, heeft dat niet als gevolg dat er helemaal geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat een overeenkomst als deze ook mondeling kan worden gesloten. Partijen zijn het bovendien eens over de inhoud van de overeenkomst.

Tekortkoming in de nakoming

5.2.
De vraag is of [gedaagde] het schilderwerk naar behoren heeft uitgevoerd. [eiser] stelt dat dit niet het geval is. Hij heeft dat onderbouwd met een deskundigenrapport van Van Baars, waarin is vastgesteld dat het schilderwerk defecten vertoont. De deskundige schrijft dat er zakkers zijn, een sinaasappeleffect zichtbaar is en sprake is van overspray. Ook is er zwarte verf gemorst op onderdelen die niet geschilderd zouden moeten worden. De kantonrechter overweegt dat daarmee het standpunt van [gedaagde] dat sprake is van “kleine onvolkomenheden zijn die voorkomen in het dagelijks werk” wordt weerlegd. [gedaagde] heeft bovendien tijdens de zitting op de vraag van de kantonrechter of hij snapt dat [eiser] niet blij is het met resultaat geantwoord dat hij dat begrijpt. [gedaagde] erkent daarmee dat het schilderwerk niet deugdelijk is uitgevoerd – en dus ook dat hij is tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst.

5.3.
Volgens [gedaagde] is het tegenvallende resultaat van het schilderwerk te wijten aan verschillende omstandigheden, namelijk dat (i) de boot te lang was (deze paste niet in zijn loods waar hij normaal gesproken zijn werkzaamheden stofvrij kan uitvoeren) (ii) er een siliconen laag op de boot zat en (iii) [eiser] de tent niet had verwijderd, terwijl dat wel was afgesproken. De kantonrechter ziet daarin geen reden om te oordelen dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. [gedaagde] heeft in de afmetingen van de boot namelijk geen reden gezien om de opdracht terug te geven. Daarnaast heeft [gedaagde] verklaard dat hij diverse bedrijven heeft benaderd met de vraag of het mogelijk was om een boot met een siliconen laag zwart te schilderen, maar dat hem telkens werd gezegd dat dat niet mogelijk was. [gedaagde] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij [eiser] eigenlijk had moeten melden dat hij tegen deze zaken aanliep, waardoor het werk niet goed uitgevoerd kon worden, maar heeft dat niet gedaan. [eiser] is ook niet door [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de tent alsnog te verwijderen.

Vervangende schadevergoeding

5.4.
[eiser] maakt aanspraak op vervangende schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:87 BW in verband met de tekortkoming van [gedaagde]. Vast staat dat [eiser] na het intreden van het verzuim van [gedaagde] tegenover [gedaagde] schriftelijk heeft verklaard dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor het vorderen van vervangende schadevergoeding.

5.5.
De vraag is wat de hoogte van de schade is. Volgens [eiser] moet aansluiting worden gezocht bij de begroting van de deskundige, zoals in onderstaande tabel is weergegeven:

Herstel ondeugdelijk uitgevoerd werk:

Geheel opnieuw schuren

Verwijderen silicone

Afplakken en losse delen verwijderen

Romp boven de waterlijn schilderen

Dekken/luiken en onderdelen aan dek opnieuw schilderen

Handelingen zoals stalling en transport

€ 3.500,00

€ 1.000,00

€ 850,00

€ 4.000,00

€ 4.250,00

€ 1.750,00

Totaal:

€ 15.350,00

Gevolg schade:

Reinigen onderdelen van een hard materiaal (rvs/aluminium/kunststof)

Vernieuwen kussen/bekleden buiten, nieuw voor oud 50%/50%

Vernieuwen tent, nieuw voor oud 75%/25%

€ 1.040,00

€ 3.000,00

€ 1.750,00

Totaal:

Subtotaal

21% BTW

€ 5.790,00

21.140,00

4.439,40

Totaal:

€ 25.579,40

[eiser] stelt dat hij het nog niet aan [gedaagde] betaalde deel van € 3.000,00 daarmee mag verrekenen, zodat een bedrag van € 22.579,40 aan schadevergoeding resteert.

5.6.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] de juistheid van de begroting niet heeft betwist, zodat het deskundigenrapport als uitgangspunt kan worden genomen. Wel heeft [gedaagde] een beroep gedaan op de redelijkheid en/of een redelijke oplossing. Hij heeft erop gewezen dat [eiser] heeft aangedrongen op het ‘zwart’ uitvoeren van de werkzaamheden. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de begrote schade nu fors is. De kantonrechter leest hierin een beroep op de redelijkheid en billijkheid, die meebrengen dat een zodanige betalingsverplichting onder deze omstandigheden onaanvaardbaar is.

5.7.
De kantonrechter stelt voorop dat van de bevoegdheid tot matiging op grond van artikel 6:109 BW slechts terughoudend gebruik mag worden gemaakt. Indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, kan de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad komt bij matiging onder meer groot gewicht toe aan de mogelijke onverzekerbaarheid van de schade en de wanverhouding tussen de overeengekomen vergoeding en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding.1

5.8.
De kantonrechter ziet aanleiding om de schadevergoeding te matigen. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat zijn verzekeraar vermoedelijk geen dekking zal verlenen, vanwege het feit dat het schilderwerk ‘zwart’ is uitgevoerd. Daarnaast is vast komen te staan dat [eiser] erop heeft aangedrongen dat hij geen zakelijke overeenkomst op papier wilde aangaan. [eiser] wilde geen offerte, opdracht en factuur en stond erop dat de betaling contant (en zwart) zou worden gedaan. Aan [gedaagde] is € 1.000,00 aanbetaald en de resterende € 3.000,00 heeft [eiser] verrekend met de vordering tot schadevergoeding. Dit terwijl er bij de begroting van de schade is uitgegaan van een reguliere opdracht, waarbij premies en belastingen zouden worden afgedragen. De kantonrechter is van oordeel dat er, afgezet tegen de aard van de overeenkomst waaruit de schade is voortgevloeid, een wanverhouding bestaat tussen de overeengekomen vergoeding van € 4.000,00 en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding van € 22.579,40. Daarbij weegt mee dat door [gedaagde] onbetwist is gesteld dat de kosten voor het schilderwerk normaal gesproken (met premie- en belastingafdracht) zouden uitkomen op € 15.000,00. Weliswaar is het een eigen keuze van [gedaagde] geweest om de overeenkomst in deze vorm aan te gaan, maar de kantonrechter vindt het niet gerechtvaardigd dat [gedaagde] in het geheel niet wordt gecompenseerd voor de nadelige gevolgen die voor hem uit deze wijze van contracteren voortvloeien. Zij zal de schade, na verrekening van de openstaande hoofdsom, dan ook matigen tot € 12.500,00.

Deskundigenkosten

5.9.
[eiser] vordert dat [gedaagde] de deskundigenkosten van € 1.518,55 vergoedt. Op grond van artikel 6:96 BW moeten redelijke deskundigenkosten als vermogensschade door de aansprakelijke persoon vergoed worden. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking als wordt voldaan aan de zogeheten dubbele redelijkheidstoets. De verrichte werkzaamheden moeten redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest om schadevergoeding te krijgen (eerste toets) en daarnaast moeten de in rekening gebrachte kosten naar hun aard en omvang redelijk zijn (tweede toets).

5.10.
De kantonrechter stelt vast dat aan beide vereisten is voldaan. Wel is zij van oordeel dat beide partijen, elk voor de helft, de kosten van de deskundigenberichten moeten dragen. Aan de ene kant is van belang dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het feit dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Dat pleit ervoor om de kosten van de deskundige, die zijn gemaakt om de omvang van de schade te begroten, voor zijn rekening te laten komen. Daar staat tegenover dat de vordering van [eiser] voor een groot deel niet toewijsbaar is gebleken. Ook is in het deskundigenrapport ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de overeenkomst – op verzoek van [eiser] – ‘zwart’ is uitgevoerd. Daardoor zijn beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. [gedaagde] zal dus worden veroordeeld tot betaling van € 759,28 aan [eiser].

Buitengerechtelijke incassokosten

5.11.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 900,00 toegewezen.

Beslagkosten

5.12.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Het griffierecht voor het verzoek tot derdenbeslag is in mindering gebracht op het griffierecht in de hoofdzaak. Het door [eiser] verder gevorderde bedrag is slechts voor een deel onderbouwd met stukken. Uit de vermeldingen op de betekeningsexploten volgt een bedrag van (€ 92,67 + € 92,67) =

€ 185,34. Naast dit bedrag is € 406,00 toewijsbaar voor salaris advocaat (rekesten x € 406,00). De rechtbank komt na optelling van deze bedragen uit op een totaalbedrag van € 591,34.

Proceskosten

5.13.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6De beslissing
De kantonrechter

6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 19 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,

6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 759,28 aan expertisekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 19 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,

6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 900,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,

6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 591,34 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 19 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,

6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

6.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,

6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op

27 februari 2024. (ED)

1HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2320.