Mondeling vonnis i.v.m. loonvordering en opheffing beslag

ECLI:NL:RBROT:2021:7496

Uitspraak delenInstantieRechtbank RotterdamDatum uitspraak07-07-2021Datum publicatie05-08-2021Zaaknummer9282118 VV EXPL 21-270
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenMondelinge uitspraak
Inhoudsindicatie

mondeling vonnis i.v.m. loonvordering en opheffing beslagVindplaatsenRechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2021-0986
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9282118 VV EXPL 21-270

datum: 7 juli 2021

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ex artikel 30p Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] , [land] ,

eiser,

gemachtigde: mr. A.J. Oskam te Rotterdam,

tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[nautisch bedrijf 1] tevens h.o.d.n. [handelsnaam 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

vertegenwoordigd door: de heer [persoon A] ,

2.[nautisch bedrijf 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

vertegenwoordigd door: de heer [persoon A] ,

3.[nautisch bedrijf 3]

[nautisch bedrijf 3] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

vertegenwoordigd door: de heer [persoon A] ,

4.[nautisch bedrijf 4]

[nautisch bedrijf 4] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,

vertegenwoordigd door: de heer [persoon A] .

Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’, ‘ [nautisch bedrijf 1] ’, ‘ [nautisch bedrijf 2] ’, ‘ [nautisch bedrijf 3] ’, ‘ [nautisch bedrijf 4] ’ en gedaagden gezamenlijk als ‘ [nautisch bedrijf 1] c.s.’.

Aanwezig zijn mr. A.J.L.M. van der Wildt, kantonrechter, bijgestaan door mr. S.M.C. van Papenrecht, griffier.

Na uitroeping van de zaak verschijnt namens [eiser] zijn gemachtigde. Namens [nautisch bedrijf 1] c.s. is de vertegenwoordiger de heer [persoon A] verschenen.

De kantonrechter gaat over tot de mondelinge behandeling.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten nader toegelicht en heeft eiser zijn vordering verminderd. [persoon A] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Vervolgens heeft de kantonrechter zijn voornemen geuit om op de voet van artikel 30p Rv in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak te doen. Met instemming van partijen heeft de kantonrechter de zitting geschorst. Vervolgens heeft de kantonrechter mondeling uitspraak gedaan. De uitspraak luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1

Vaststaat dat [eiser] op 21 november 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van zes maanden in dienst is getreden bij [nautisch bedrijf 1] in de functie van zeevarende (engineer) op het schip ‘ [naam vaartuig] ’ (hierna: het schip). Zijn bruto loon bedroeg laatstelijk € 2.500,00 per maand. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO van de zeevarenden-vakbond Nautilus International van toepassing.1.2

Het schip is omstreeks 18 maart 2021 in Nederland gearriveerd in Hansweert. Sindsdien ligt het daar stil. [eiser] heeft tot voorkort aan boord gezeten zonder uitbetaling van loon. [nautisch bedrijf 1] heeft nagelaten om het volledige loon aan [eiser] uit te betalen waardoor [eiser] conservatoir beslag heeft laten leggen op het schip zodat hij zijn loonvordering kan verhalen. Sinds 1 juli 2021 heeft [eiser] een nieuwe baan waardoor de arbeidsovereenkomst per 30 juni 2021 in onderling overleg tussen partijen is beëindigd.1.3

Na, vermindering/wijziging van eis, vordert [eiser] bij vonnis in kort geding:

  • -[nautisch bedrijf 1] te veroordelen tot betaling van € 11.749,00 aan achterstallig loon tot en met 30 juni 2021, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50%, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de bedragen opeisbaar werden tot aan de dag der algehele voldoening;
  • -[nautisch bedrijf 1] te veroordelen tot betaling van € 898,42 aan kosten voor het conservatoir beslag, te vermeerderen met de wettelijke rente naar Nederlands recht vanaf de dag dat de bedragen opeisbaar werden tot aan de dag van algehele voldoening;
  • -[nautisch bedrijf 1] te veroordelen tot betaling van € 7.260,00 aan werkelijke, redelijke en evenredig gemaakte proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente naar Nederlands recht vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;

alsmede, onder voorwaarde dat [nautisch bedrijf 1] niet binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan de hiervóór gevorderde veroordelingen heeft voldaan, [nautisch bedrijf 2] , [nautisch bedrijf 3] en [nautisch bedrijf 4] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn gekweten, te veroordelen in al hetgeen waartoe [nautisch bedrijf 1] is veroordeeld;

 een en ander met hoofdelijke veroordeling van [nautisch bedrijf 1] c.s. in de proceskosten, voor zover deze niet onder de hiervoor gevorderde vorderingen vallen en alleen en indien [nautisch bedrijf 1] c.s. niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan de veroordelingen heeft voldaan, het nasalaris begroot op € 131,00 en deze te verhogen met € 68,00 indien betekening vereist is.1.4

Voor toewijzing van een vordering in kort geding – welke toewijzing bijna vrijwel altijd een definitief karakter heeft – is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter tot eenzelfde oordeel zal komen en de uitkomst van de bodemprocedure, vanwege een spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] , niet kan worden afgewacht.1.5

Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening. Daarbij heeft te gelden dat een loonvordering naar haar aard een spoedeisend karakter draagt.1.6.

Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst op 30 juni 2021 in onderling overleg is geëindigd. Dit leidt tot de conclusie dat [eiser] tot die datum recht heeft op doorbetaling van het loon. [nautisch bedrijf 1] erkent dat zij enige tijd geen loon heeft uitbetaald. De vordering tot betaling van € 11.749,00 aan achterstallig loon tot en met juni 2021 zal dan ook worden toegewezen.1.7

Uit het voorgaande volgt dat [nautisch bedrijf 1] het (volledige) loon niet tijdig aan [eiser] heeft betaald. Derhalve wijst de kantonrechter de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het loon tot en met mei 2021 toe. Gelet op de omstandigheden, ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW toe te wijzen tot 30%.1.8

De onder 1.6 toegewezen vordering wordt vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. De onder 1.7 toegewezen vordering wordt vanaf 14 dagen na heden vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW.1.9

[nautisch bedrijf 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.096,42 (bestaande uit € 507,00 griffierecht en € 589,42 aan beslagkosten) en € 7.260,00 aan werkelijke gemaakte proceskosten. De gevorderde wettelijke rente over deze kosten wordt, als onweersproken, toegewezen. De gevorderde nakosten worden toegewezen als onder de beslissing staat vermeld, nu de proceskostenveroordeling daarvoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. Waarbij [nautisch bedrijf 2] , [nautisch bedrijf 3] en [nautisch bedrijf 4] eveneens hoofdelijk aansprakelijk zijn, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, voor de veroordeling wat betreft de proceskosten van dit geding, dat is begroot op € 507,00 aan griffierecht en de nakosten.1.11

Verder worden [nautisch bedrijf 2] , [nautisch bedrijf 3] en [nautisch bedrijf 4] eveneens hoofdelijk aansprakelijk voor de overige vorderingen, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, indien [nautisch bedrijf 1] niet binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis van de hiervoor genoemde veroordelingen aan haar, bestaande uit de loonvordering inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rente, de kosten van het conservatoir beslag en de werkelijke proceskosten heeft voldaan.

2.De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [nautisch bedrijf 1] tot betaling aan [eiser] van het (achterstallig) loon van € 11.749,00 voor de periode tot en met juni 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het loon vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;

veroordeelt [nautisch bedrijf 1] tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 30% over een bedrag van € 9.249,00, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag van algehele voldoening;

veroordeelt [nautisch bedrijf 1] in de kosten van het geding begroot op:

  • -€ 589,42, aan beslagkosten;
  • -€ 509,00 aan griffierecht;
  • -€ 7.260,00, aan werkelijke proceskosten:

te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 21 juli 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;

veroordeelt [nautisch bedrijf 1] , indien [nautisch bedrijf 1] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, tot betaling van de nakosten begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet het bedrag aan nasalaris nog worden verhoogd met de kosten van betekening;

en bovendien, maar alléén voor het geval [nautisch bedrijf 1] deze betalingsverplichtingen niet binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de veroordelingen niet behoorlijk nakomt:

veroordeelt [nautisch bedrijf 2] , [nautisch bedrijf 3] en [nautisch bedrijf 4] hoofdelijk aansprakelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, tot betaling aan [eiser] van het (achterstallig) loon van € 11.749,00 voor de periode tot en met juni 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het loon vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;

veroordeelt [nautisch bedrijf 2] , [nautisch bedrijf 3] en [nautisch bedrijf 4] hoofdelijk aansprakelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 30% over een bedrag van € 9.249,00, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag van algehele voldoening;

veroordeelt [nautisch bedrijf 2] , [nautisch bedrijf 3] en [nautisch bedrijf 4] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, tot betaling van de proceskosten begroot op:

  • -€ 589,42, aan beslagkosten;
  • -€ 509,00 aan griffierecht;
  • -€ 7.260,00, aan werkelijke proceskosten:

te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 21 juli 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;

veroordeelt [nautisch bedrijf 2] , [nautisch bedrijf 3] en [nautisch bedrijf 4] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, indien niet binnen veertien dagen na zij aansprakelijk zijn geworden, vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, tot betaling van de nakosten begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet het bedrag aan nasalaris nog worden verhoogd met de kosten van betekening

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.