Uitspraak van de week 31/01/2022

Week IV januari 2022:

ECLI:NL:RBROT:2022:236

Uitspraak delenInstantieRechtbank RotterdamDatum uitspraak12-01-2022Datum publicatie18-01-2022ZaaknummerC/10/599858 / HA ZA 20-650
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Eindvonnis in verdelingszaak van een scheepscasco. Rechtbank wijst de makelaar aan die is aangedragen door eiseres, ondanks de bezwaren daartegen van de gedaagde, die niet zelf een andere makelaar heeft aangedragen. Geen bodemprijs bepaald. Als niet onderhands verkocht kan worden, moet worden geveild. Eerdere tussenvonnissen van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:4612) en van 20 oktober 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:13201).VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/599858 / HA ZA 20-650

Vonnis van 12 januari 2022

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

INGOMAR B.V.,

statutair gevestigd te Abbenbroek,

eiseres in conventie,

advocaat mr. M.P.M. Fruytier te Amsterdam,

tegen

1. [gedaagde 1]

,

2. [gedaagde 2]

[gedaagde 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

gedaagden in conventie,

advocaat mr. N. Rensen te Oudenbosch.

1.De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -het vonnis van 20 oktober 2021 (hierna: het tweede tussenvonnis) en de daaraan ten grondslag liggende stukken, waaronder het vonnis van 12 mei 2021 (hierna: het eerste tussenvonnis) en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • -de akte van 17 november 2021 van [gedaagde 1] c.s.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.1.3.

Voor zover het tussenvonnis termen en begrippen definieert, worden deze in dit

vonnis op dezelfde wijze als eerder gebruikt.

2.De verdere beoordeling

Waar was het debat inhoudelijk geëindigd?

2.1.

In het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het casco moet worden verkocht en op welke wijze dat moet gebeuren (rechtsoverwegingen 5.5 en 5.6). Ook heeft zij geoordeeld welke bedragen al dan niet bij de verdeling moeten worden betrokken (rechtsoverwegingen 5.8 en verder). Bij de afrekening moet worden betrokken dat aan Ingomar dienen te worden vergoed:

  • -de kosten van het vervoer van het casco van de scheepswerf naar de huidige plaats (€ 9.962,03, rechtsoverweging 5.10);
  • -de huurkosten van de stalling van het casco (rechtsoverweging 5.11).

De zaak is naar de rol verwezen, zodat partijen zich konden uitlaten over de door de rechtbank te benoemen makelaar.

Verwikkelingen na het eerste tussenvonnis2.2.

Ingomar heeft drie makelaars aangedragen. Verder heeft Ingomar haar eis gewijzigd, waarover in het tweede tussenvonnis een oordeel is gegeven.2.3.

[gedaagde 1] c.s. hebben zich verzet tegen benoeming van de door Ingomar aangedragen makelaars, maar geen eigen makelaars aangedragen. [gedaagde 1] c.s. hebben voorts aan de rechtbank gevraagd een andere wijze van verdeling te gelasten dan eerder voorgenomen, dan wel nadere voorwaarden aan de wijze van verkoop te stellen.

De wijze van verdeling van de gemeenschap2.4.

Voor zover [gedaagde 1] c.s. hebben verzocht alsnog het casco aan Ingomar toe te delen, wordt dit verzoek gepasseerd.2.4.1.

Uitgangspunt is dat als de rechter in een tussenvonnis een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, daar in het verdere verloop van de procedure niet op mag worden terugkomen. Voor aanvaarding van een uitzondering is slechts plaats in het geval dat bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan een dergelijke eindbeslissing zou zijn gebonden. Dit kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente feitelijke (of juridische) misslag van de rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag. Gelet op de ratio van deze regel – de beperking van het processuele debat – dient de rechter bij het aanvaarden van dergelijke uitzonderingen evenwel grote terughoudendheid in acht te nemen.2.4.2.

In het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank beslist dat het casco verkocht moet gaan worden, dat daarvoor een makelaar moet worden gezocht die zes maanden de tijd krijgt (welke periode kan worden verlengd als partijen het erover eens zijn) en dat er daarna moet worden geveild. Dit zijn uitdrukkelijke en zonder voorbehoud gegeven beslissingen op een of meer geschilpunten van partijen; het zijn dan ook eindbeslissingen. Het is duidelijk dat [gedaagde 1] c.s. het niet eens zijn met de beslissingen van de rechtbank, maar zij hebben niet gesteld dat deze berusten op een feitelijke of juridische misslag. Noch hebben zij anderszins gesteld dat het onaanvaardbaar is dat de rechtbank aan die eindbeslissingen zou zijn gebonden. De rechtbank blijft dus bij deze beslissingen.2.5.

[gedaagde 1] c.s. hebben voorts verzocht aan de wijze van verkoop bepaalde voorwaarden te verbinden. Dit is géén verzoek terug te komen van een eerdere beslissing, omdat de rechtbank eerder slechts op hoofdlijnen heeft beslist over de verkoopwijze en nog geen beslissingen heeft genomen over de aan te wijzen makelaar of een te realiseren bodemprijs.

Welke makelaar moet worden aangezocht?2.6.

De rechtbank heeft partijen de opdracht gegeven een makelaar voor te dragen. Ingomar heeft zich van die opdracht gekweten door drie makelaars voor te dragen. [gedaagde 1] c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen de voorgedragen makelaars, maar zelf geen andere aangedragen. Zij hebben in hun akte aangegeven dat de rechtbank zich ervan zou moeten vergewissen dat de benoemde makelaar onafhankelijk zou zijn.2.6.1.

Bij een verdeling is het niet ongebruikelijk om de keuze voor een makelaar geheel aan partijen over te laten en als beslissing op te nemen dat partijen het binnen een korte termijn eens moeten worden, of dat anders het voorstel van een aangewezen partij moet worden gevolgd. Dit zorgt ervoor dat patstellingen worden vermeden.2.6.2.

Die werkwijze was geen reëel haalbare werkwijze in deze zaak. Hoewel het niet was uit te sluiten dat partijen het eens zouden worden over een makelaar, achtte de rechtbank de kans groot dat partijen er niet onderling uit zouden komen. In plaats van bij voorbaat voor die situatie aan te geven welke partij de makelaar dan mocht kiezen, heeft de rechtbank die keuze aan zichzelf gehouden. Echter: dat doet niet af aan het feit dat het niet aan de rechtbank is om te onderzoeken wie bereid en in staat is de verkoop van een scheepscasco te begeleiden. De taak de rechtbank daarover voor te lichten, ligt bij partijen. De rechtbank heeft ook tevoren duidelijk te kennen gegeven, dat als partijen het niet eens worden over een makelaar, zij zich vrij acht één van de aangedragen makelaars te benoemen.2.6.3.

Dat betekent dat – bij gebreke van door [gedaagde 1] c.s. aangedragen makelaars – een van de makelaars van Ingomar zal worden benoemd en wel de eerst aangedragen makelaar. De rechtbank neemt aan dat de makelaars op volgorde van voorkeur zijn voorgedragen en er zijn geen specifieke argumenten tegen benoeming van juist deze makelaar (in plaats van de andere twee voorgedragen makelaars) aangedragen. Uit het feit dat deze makelaar in Nederland gevestigd is, vloeien bovendien praktische voordelen, zoals de letterlijke nabijheid van de makelaar en de mogelijkheid om in het Nederlands te communiceren. Juridisch heeft de benoeming van een Nederlandse makelaar ook voordelen: er kan bij problemen worden geprocedeerd in Nederland en het van toepassing verklaren van Nederlands recht op de opdracht aan de makelaar (niet noodzakelijkerwijs op de te bereiken koopovereenkomst), is de logische keuze.

Bodemprijs2.7.

De rechtbank zal geen bodemprijs bepalen.2.7.1.

Ten eerste is het aan degene die vindt dat er een bodemprijs moet komen, om gemotiveerd aan te dragen wat die prijs dan zou moeten zijn, zodat de ander er ook gemotiveerd op kan reageren en de rechtbank vervolgens over de informatie beschikt die zij nodig heeft om een bodemprijs te kunnen vaststellen. [gedaagde 1] c.s. heeft het echter bij niet meer dan een losse kreet gelaten; concrete bedragen zijn niet genoemd.2.7.2.

Ten tweede ziet de rechtbank bij een bodemprijs al te gemakkelijk een volgend conflict opdoemen, want bij het vaststellen van een bodemprijs kan de situatie ontstaan dat de bodemprijs niet wordt gehaald. Wordt zij niet gehaald in de fase van onderhandse verkoop, dan valt niet te verwachten dat zij wel wordt gehaald in de fase van een veiling. Dat zou leiden tot het niet-verkopen van het casco. Dan is de gemeenschap nog steeds niet verdeeld, terwijl de rechtbank eerder al beslist heeft dat gemeenschap moet worden verdeeld en dat dat via de verkoop van het casco moet gebeuren. De rechtbank komt van die oordelen niet terug: het is tijd om de balans tussen partijen op te maken. Daarbij zullen eventuele verliezen onderhand moeten worden genomen.2.7.3.

Ten derde dient een makelaar zijn taak te vervullen zoals van een bekwaam en redelijk handelend vakgenoot wordt verwacht. In die norm ligt besloten dat de makelaar een reële prijs voor het casco moet adviseren. Voor zover de makelaar in de veilingfase nog een rol heeft, zal hij ook dan zijn taak moeten vervullen zoals van een bekwaam en redelijk handelend vakgenoot wordt verwacht.

Beslissingen op de afzonderlijke (gewijzigde) vorderingen2.8.

Op de primaire vorderingen wordt als volgt beslist.2.8.1.

Vorderingen I, II en III worden toegewezen in vorm zoals hieronder in de beslissing opgenomen. Dit volgt uit de eerdere oordelen van de rechtbank en behoeft geen nadere toelichting2.8.2.

Vordering IV wordt deels toegewezen, in de vorm zoals hieronder in de beslissing opgenomen, en deels afgewezen. De beslissingen op de eerste vijf onderdelen van vordering IV vloeien voort uit de eerdere oordelen van de rechtbank en behoeven geen nadere toelichting. Met betrekking tot het zesde onderdeel van vordering IV oordeelt de rechtbank als volgt.

2.8.2.1. Dat subonderdeel A) wordt toegewezen volgt uit de eerdere oordelen van de rechtbank en behoeft geen nadere toelichting.

2.8.2.2. Subonderdeel B) wordt toegewezen, omdat uit de eerdere oordelen van de rechtbank volgt dat stallingskosten voor rekening van de gemeenschap komen en [bedrijf A] geen verweer heeft gevoerd tegen deze post.

2.8.2.3. Subonderdeel C) wordt afgewezen, omdat de P.M.-post niet nader omschreven is in een vorm die kan worden geëxecuteerd, zoals bijvoorbeeld in de vorm van een vast bedrag per tijdseenheid. De omschrijving “voor te schieten stallingskosten” laat te veel ruimte voor executieproblemen, met name als het casco moet worden verplaatst en er discussie ontstaat over de hoogte van de kosten.

2.8.2.4. Ook subonderdeel D) wordt afgewezen. Hierover heeft de rechtbank al geoordeeld in het eerste tussenvonnis (rechtsoverweging 5.12) en de rechtbank heeft ook eerder al geoordeeld dat van dit oordeel niet wordt teruggekomen (tweede tussenvonnis, rechtsoverweging 2.3.7).2.8.3.

Vordering VII wordt toegewezen, zij het dat een dwangsom alleen wordt verbonden aan de feitelijke handelingen, zoals hieronder in de beslissing omschreven. De dwangsom wordt niet verbonden aan het verrichten van rechtshandelingen, omdat de rechtbank zal bepalen dat dit vonnis, voor zover nodig, in de plaats treedt van door [bedrijf A] te verrichten rechtshandelingen. Voor zover het vonnis op dit punt ruimer is dan gevorderd, is de rechtbank daartoe bevoegd, omdat in verdelingszaken de rechter een ruime mate van vrijheid toekomt om die maatregelen te gelasten die nodig zijn om tot verdeling te komen.2.8.4.

Vordering VIII wordt afgewezen.

2.8.4.1. De rechtbank wijst erop dat deze vordering nogal slordig is geformuleerd (zo wordt gesproken over levering van het casco in plaats van slechts een aandeel daarin en loopt de zin taalkundig niet helemaal), dat de stand van zaken is dat het aandeel bij [bedrijf A] is en er geen aanwijzingen zijn dat [bedrijf A] dat wil veranderen.

2.8.4.2. Los daarvan: als het aandeel van [bedrijf A] overgaat op [gedaagde 1] , bestaat de gemeenschap uit andere deelgenoten dan voorheen en kunnen andere belangen een rol spelen bij de verdeling van de gemeenschap dan de belangen die eerder door de rechtbank zijn gewogen. De rechtbank wijst erop dat als [bedrijf A] haar aandeel overdraagt, zij zelf veroorzaakt dat zij niet meer aan het vonnis kan voldoen. Het ligt voor de hand dat dergelijk gedrag als onrechtmatig handelen wordt aangemerkt, zowel van [bedrijf A] als van ontvangers-met-wetenschap (waaronder in elk geval [gedaagde 1] ).2.9.

Aan beoordeling van de subsidiaire vordering komt de rechtbank niet toe, omdat de primaire vordering grotendeels wordt toegewezen.2.10.

De beoordeling van de oorspronkelijk onder “Primair en subsidiair” ingestelde vorderingen I tot en met III is als volgt.2.10.1.

Vordering I, eerste gedachtestreepje, wordt afgewezen onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.9 van het eerste tussenvonnis. Vordering I, tweede en derde gedachtestreepje, worden afgewezen omdat deze posten reeds worden betrokken bij de verdeling van de gemeenschap.2.10.2.

Vorderingen II en III worden afgewezen onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.13 van het eerste tussenvonnis.

Proceskostenveroordeling (tevens vordering IV die “Primair en subsidiair” is ingesteld) en uitvoerbaarheid bij voorraad2.11.

In het geschil tussen Ingomar en [bedrijf A] is [bedrijf A] de in het ongelijk gestelde partij en wordt zij daarom veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van Ingomar worden begroot op:

– dagvaarding € 87,99

– betaald griffierecht € 2.042,00

– salaris advocaat € 2.228,00 (2,0 punten × tarief € 1.114,00)

Totaal € 4.357,99

Wettelijke rente wordt – want gevorderd en niet betwist – toegewezen zoals in de beslissing omschreven. Dit geldt ook voor de nakosten en de wettelijke rente daarover.2.12.

In het geschil in conventie tussen Ingomar en [gedaagde 1] is Ingomar de in het ongelijk gestelde partij en wordt zij daarom veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden begroot op nihil, omdat niet aannemelijk is dat [gedaagde 1] naast [bedrijf A] extra kosten heeft gemaakt.2.13.

Het vonnis wordt – onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.7 van het eerste tussenvonnis – uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank3.1.

gelast de verdeling van de tussen Ingomar en [bedrijf A] (hierna: de deelgenoten) bestaande gemeenschap op de navolgende wijze:3.1.1.

de deelgenoten verkopen het casco en leveren het aan de koper;3.1.2.

het verkooptraject wordt als volgt vormgegeven:

3.1.2.1. de deelgenoten verstrekken uiterlijk op de negenentwintigste dag na dit vonnis gezamenlijk een opdracht tot verkoop aan makelaardij Hoek Brokerage te Edam (bij de deelgenoten bekend), op de bij die makelaardij gebruikelijke voorwaarden, met dien verstande dat in elk geval wordt bedongen dat Nederlandse recht van toepassing is op de opdracht en dat wordt geprocedeerd voor Nederlandse gerechten; afwijkende bedingen kunnen slechts worden overeengekomen met instemming van beide deelgenoten;

3.1.2.2. de deelgenoten volgen het advies van deze verkoopmakelaar, met betrekking tot de te hanteren vraagprijs en laatprijs;

3.1.2.3. indien binnen zes maanden na het verstrekken van de opdracht geen koopovereenkomst is gesloten, verstrekken de deelgenoten gezamenlijk aan een in onderling overleg aan te wijzen veilinghuis, al dan niet in Nederland gevestigd, een opdracht tot verkoop op de bij dat veilinghuis gebruikelijke voorwaarden; indien partijen het niet eens kunnen worden over het aan te wijzen veilinghuis, zal hierover het advies van Hoek Brokerage worden ingewonnen en opgevolgd;3.1.3.

uit de verkoopopbrengst, al dan niet na veiling, wordt achtereenvolgens het volgende voldaan:

a. de kosten van makelaar, aan de makelaar;

b. de kosten van het veilinghuis (indien van toepassing), aan het veilinghuis;

c. € 33.981,59 aan kosten van vervoer en stalling, aan Ingomar;

d. eventuele overige in onderling overleg gemaakte verkoopkosten, aan degene die die kosten heeft gemaakt;

van het restant van de verkoopopbrengst komt iedere deelgenoot de helft toe;3.1.4.

de deelgenoten zullen in hun opdrachten aan respectievelijk makelaar en veilinghuis ervoor zorgdragen dat (voor het geval verkoop door makelaar of veilinghuis wordt gerealiseerd) deze opdrachtnemers de koopprijs (op een derdengeldenrekening) zullen ontvangen en zorgdragen voor uitbetaling daarvan overeenkomstig onderdeel 3.1.3 van dit vonnis;3.2.

gelast [bedrijf A] alle feitelijke handelingen te verrichten (hetgeen zowel doen als laten kan inhouden) die door de makelaar, en indien van toepassing: het veilinghuis, worden verlangd om tot verkoop van het schip te komen; daaronder in het bijzonder:

a. toegang verlenen aan potentiële kopers om het casco te bezichtigen;

b. potentiële kopers in staat stellen het casco te onderzoeken;3.3.

gelast [bedrijf A] mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en mee te werken aan de eigendomsoverdracht van het casco;3.4.

bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van alle rechtshandelingen die [bedrijf A] in dit verband moet verrichten, in het bijzonder ter zake van

– de opdrachtverlening aan de makelaar;

– de opdrachtverlening aan een veilinghuis, indien het daarvan moet komen;

– het sluiten van de verkoopovereenkomst;

– de eigendomsoverdracht aan de uiteindelijke koper;

zulks steeds voor elke rechtshandeling afzonderlijk, indien deze uitblijft na het schriftelijk stellen van een termijn van ten minste twee weken door Ingomar;3.5.

bepaalt dat [bedrijf A] een dwangsom van € 10.000,00 verbeurt voor elk dagdeel dat een of beide plichten omschreven in de onderdelen 3.2-a en 3.2-b niet wordt nagekomen, met een maximum van € 300.000,00, welke dwangsom pas kan worden verbeurd nadat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;3.6.

veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten aan de zijde van Ingomar tot op heden begroot op € 4.357,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;3.7.

veroordeelt [bedrijf A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [bedrijf A] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;3.8.

verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;3.9.

veroordeelt Ingomar in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] en begroot deze op nihil;3.10.

wijst af het meer of anders gevorderde of verzochte.

Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en door deze in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022.

1407/638