Uitspraak van de week 28/12/2021

Week IV december 2021:

ECLI:NL:RBNHO:2021:11674

Uitspraak delenInstantieRechtbank Noord-HollandDatum uitspraak08-12-2021Datum publicatie22-12-2021ZaaknummerC/15/299780 / HA ZA 20-120
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenKort geding
Inhoudsindicatie

Verdeling. Gemeenschappelijk eigendom zeilschip. Toewijzing vordering meewerken verkoop schip. Regresvordering voor zover meer is afgelost op de hypotheekschuld dan zijn helft van die schuld.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer / rolnummer: C/15/299780 / HA ZA 20-120

Vonnis van 8 december 2021 (bij vervroeging)

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats 1],

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [plaats 2], gemeente [gemeente],

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. J. du Bois te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -het tussenvonnis van 14 juli 2021
  • -de aanvullende producties (vernummerd) 6 t/m 8 van de zijde van [gedaagde]
  • -de conclusie van antwoord in reconventie met producties 8 t/m 10 van de zijde van [eiser]
  • -de aanvullende producties 4 en 5 van de zijde van [gedaagde]
  • -de mondelinge behandeling van 19 november 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • -de spreekaantekeningen van mr. Du Bois namens [gedaagde].

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De zaak in het kort

2.1.

Partijen zijn ex-echtgenoten. Zij discussiëren over de eigendom van een zeilschip en stellen beiden dat zij alleen eigenaar zijn. [eiser] woont op het zeilschip en wil er blijven wonen. [gedaagde] wil het zeilschip verkopen en vordert ontruiming. Indien sprake zou zijn van gemeenschappelijk eigendom dan wensen partijen het zeilschip te verkopen en vorderen zij over en weer medewerking van de ander onder bepaalde voorwaarden. Na verkoop van de voormalige echtelijke woning is bij partijen een restschuld ontstaan. [gedaagde] vordert betaling van de helft van het bedrag dat hij al als aflossing aan de bank heeft betaald. Ook vordert hij betaling van de helft van de nu nog resterende schuld bij de bank.2.2.

De rechtbank stelt vast dat het zeilschip op grond van de huwelijkse voorwaarden gemeenschappelijk eigendom is. [eiser] moet meewerken aan de verkoop van het zeilschip door een door de rechtbank bepaalde verkoopmakelaar op straffe van een dwangsom. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] bij wijze van regres aanspraak kan maken op hetgeen hij meer heeft afgelost op de hypotheekschuld bij de bank dan zijn helft van die schuld. Dit bedrag bedraagt tot op heden € 10.127,29 en dat bedrag moet [eiser] aan [gedaagde] betalen.

3Feiten

3.1.

Partijen zijn op basis van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd geweest.3.2.

In de huwelijkse voorwaarden staat, voor zover van belang:

‘Artikel 1

De echtgenoten zullen zijn gehuwd met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.

Artikel 2

1. ieder der echtgenoten blijft derhalve eigenaar of rechthebbende van al hetgeen hij tijdens het huwelijk aanbrengt (…)

Artikel 6

Alle niet onder de werking van artikel 5 vallende zaken, welke bij de ontbinding van het huwelijk (…) aanwezig zijn en waarvan niet met inachtneming van deze huwelijkse voorwaarden en/of de wet wordt bewezen, dat zij behoren tot het privévermogen van één der echtgenoten, behoren aan ieder der echtgenoten voor de helft in vrije mede-eigendom.’3.3.

Op 8 november 2013 is de voormalige echtelijke woning van partijen verkocht. De verkoopopbrengst was niet genoeg om de volledige hypotheekschuld bij de Rabobank (hierna: de bank) terug te betalen. Er is een restschuld ontstaan van € 55.945,41.3.4.

In de periode van 27 april 2015 tot 1 nov 2021 heeft [gedaagde] een bedrag van € 38.100,00 op de hypotheekschuld bij de bank afgelost. [eiser] heeft niets afgelost.3.5.

Sinds augustus 2020 woont [eiser] met de gehandicapte zoon van partijen op het zeilschip ‘Bernard’ (hierna: het zeilschip).

4Het geschil

in conventie

4.1.

[eiser] vordert – na wijziging van eis – dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair: voor recht wordt verklaard dat het zeilschip eigendom is van [eiser] en dat [gedaagde] veroordeeld wordt om:

I. binnen een week na de betekening van het vonnis verplicht is de in zijn bezit zijnde papieren van het zeilschip, waaronder de verzekeringspapieren, vaarbewijs en de sleutels van het zeilschip aan [eiser] te overhandigen, op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat hij daarmee in gebreke blijf tot een maximum van € 30.000,00 dan wel op straffe van een dwangsom en een maximum door de rechtbank in goede justitie vast te stellen;

II. aan [eiser] te voldoen een gebruiksvergoeding à € 700,00 per jaar vanaf 1 september 2011 tot 1 januari 2019, dan wel een gebruiksvergoeding betaalt, door de rechtbank in goede justitie vast te stellen;

III. dat [gedaagde] de kosten van het conservatoire beslag betaalt ter hoogte van

€ 83,00;

subsidiair: voor recht wordt verklaard dat het zeilschip gemeenschappelijk eigendom is:

  1. dat [gedaagde] aan [eiser] vergoedt de helft van de door haar betaalde verzekeringspenningen over de afgelopen vijf jaren;
  2. dat [gedaagde] is veroordeeld zodra het zeilschip verkoop klaar is en [eiser] en hun zoon vervangende woonruimte hebben, zijn medewerking te verlenen aan het verstrekken van de verkoopopdracht aan bedoelde deskundige (makelaar), daartoe de verkoopopdracht ondertekent en zich verder houdt aan de aanwijzingen van de makelaar teneinde tot een ordelijke verkoop te komen om een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst te kunnen realiseren en [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de aanwijzingen van de makelaar op te volgen;
  3. dat, het vonnis in de plaats komt van de noodzakelijk toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] tot het ondertekenen van de verkoopopdracht;
  4. dat, [gedaagde] is veroordeeld, indien een bod wordt gedaan en de makelaar adviseert dat bod te accepteren, het bod te accepteren en de koopovereenkomst te ondertekenen en dat indien de man na behoorlijke oproeping zich niet binnen één week uitspreekt over een acceptatie en zijn medewerking weigert het vonnis de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [gedaagde] voor de acceptatie en voor de ondertekening van de koopovereenkomst zal vervangen;
  5. dat, de verkoopopbrengst minus de kosten van de overdracht, waaronder de makelaarskosten en minus de door [eiser] over de afgelopen vijf jaar betaalde verzekeringspenningen bij helfte wordt verdeeld en dat aan [eiser] toekomt het bedrag aan verzekeringspenningen hetwelk op de koopsom in mindering is gebracht;
  6. dat [gedaagde] de kosten van het conservatoire beslag betaalt ter hoogte van

€ 83,00;

dat [gedaagde] zijn deel aan het opknappen en schoonmaken van het zeilschip meebetaalt, waarbij [gedaagde] de kosten van de materialen betaalt en [eiser] de werkzaamheden voor haar rekening uitvoert en waarbij de makelaar bepaalt welke werkzaamheden daartoe geboden zijn opdat de opbrengst van het zeilschip zo hoog mogelijk wordt;

zowel primair als subsidiair:

IV. dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van de onderhavige procedure.4.2.

[gedaagde] voert verweer.4.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie4.4.

[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. te verklaren voor recht dat [gedaagde] eigenaar is van het zeilschip de “Bernard”;

II. [eiser] te veroordelen binnen één week na dit vonnis aan [gedaagde] te voldoen een bedrag ad € 17.550,00 zijnde de helft van het bedrag dat [gedaagde] aan de Rabobank heeft voldaan ten titel van betaling van de restschuld na verkoop van de voormalig echtelijke woning;

III. [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 10.422,70 ten titel van het na betaling door [gedaagde] van het sub II genoemde bedrag nog resterende deel van de vordering van de Rabobank bij helfte;

IV. te bepalen dat [eiser] het zeilschip de “Bernard” binnen 14 dagen na dit vonnis dient te verlaten, te ontruimen en met alle haren ontruimd te laten en aan [gedaagde] ter beschikking zal stellen, op straffe van een dwangsom van

€ 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan de inhoud van dit vonnis te voldoen;

in voorwaardelijke reconventie, uitsluitend voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de “Bernard” niet in volledig eigendom aan [gedaagde] zou toebehoren:

V. te bepalen dat [eiser] haar medewerking verleent aan de verkoop van de Bernard middels een door de rechtbank in goede justitie te bepalen verkoopmakelaar, tegen een eveneens door deze makelaar te bepalen bied- en laatprijs (de rechtbank begrijpt: vraag- en laatprijs), op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan de inhoud van dit vonnis te voldoen;

VI. [gedaagde] te vergunnen de door hem in mindering op de hypotheekschuld betaalde bedragen te verrekenen met de waarde van de “Benard”, aldus dat de onverdeelde helft van de eigendom die aan [eiser] zou toebehoren aan [gedaagde] wordt overgedragen;

in conventie en in reconventie

V. [eiser] te veroordelen in de kosten van de procedure.4.5.

[eiser] voert verweer.4.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5De beoordeling

5.1.

Gelet op de verwevenheid van de vorderingen in conventie en reconventie, zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.

Eigendom zeilschip5.2.

Tussen partijen is in geschil of het zeilschip gezamenlijk eigendom is, of eigendom van één van partijen. De rechtbank oordeelt dat sprake is van gemeenschappelijk eigendom en zal dit hierna toelichten.5.3.

Als uitgangspunt geldt dat partijen met uitsluiting van gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Op grond van de huwelijkse voorwaarden blijven zij daarom eigenaar van een zaak die zij tijdens het huwelijk aanbrengen. Vast staat dat het zeilschip in 1992 is gekocht van de heer [betrokkene]. Tussen partijen is echter in geschil wie het zeilschip heeft aangeschaft.5.4.

[eiser] heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij enig eigenaar is van het zeilschip verwezen naar een brief van de heer [betrokkene] van 4 september 1992. In deze brief staat: ‘hierbij verklaar ik, [betrokkene] BA, dat voor het door u aangekochte zeilschip Carter 39 genaamd “Bernard” in België belasting is betaald.’ Deze brief is door de heer [betrokkene] ondertekend. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij enig eigenaar is van het zeilschip en verwijst in dat kader naar een koopovereenkomst van 22 augustus 1992, waarin staat dat het zeilschip aan hem is verkocht. De koopovereenkomst is eveneens ondertekend door de heer [betrokkene]. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de handtekening onder de koopovereenkomst zodanig afwijkend is van de handtekening onder de hiervoor genoemde brief, dat onduidelijk is welke handtekening daadwerkelijk afkomstig is van de heer [betrokkene].5.5.

Op grond van artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) levert een onderhandse akte ten aanzien van de verklaring van een partij tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Wanneer echter de ondertekening door een partij tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren stellig wordt ontkent, dan levert de onderhandse akte geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is (artikel 159 lid 2 Rv).
Partijen hebben de echtheid van de handtekening van de heer [betrokkene] onder de wederzijdse stukken stellig betwist. [eiser] heeft geen bewijs aangeboden van haar stellingen. [gedaagde] heeft een bewijsaanbod gedaan. Ter zitting heeft [gedaagde] desgevraagd verklaard af te zien van dit aanbod, omdat hij geen contactgegevens meer heeft van de heer [betrokkene] en de mogelijkheid bestaat dat hij inmiddels is overleden aangezien hij ten tijde van de koop al op leeftijd was. Zowel voor een getuigenverhoor als een deskundigenonderzoek naar de handtekeningen is de medewerking van de heer [betrokkene] vereist. Mede gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen om de echtheid van de handtekening van de heer [betrokkene] onder de stukken te onderzoeken. Dit betekent dat zowel de brief als de koopovereenkomst geen dwingend bewijs opleveren.5.6.

Aangezien de handtekeningen op de door partijen overgelegde stukken naar het oordeel van de rechtbank zozeer van elkaar verschillen dat aannemelijk is dat zij niet door dezelfde persoon zijn gezet en niet kan worden vastgesteld of één van beide stukken door de heer [betrokkene] is ondertekend is niet komen vast te staan dat het zeilschip enig eigendom is van één van beide partijen. Dit betekent dat teruggegrepen moet worden op artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden. Hieruit volgt dat zaken waarvan niet kan worden bewezen dat zij behoren tot het privévermogen van één van de echtgenoten, aan ieder van de echtgenoten voor de helft in vrije mede-eigendom toebehoren. Het zeilschip is dus gemeenschappelijk eigendom. De primaire vorderingen in conventie onder I t/m III zullen dan ook worden afgewezen, omdat de eigendom niet slechts aan [eiser] toebehoort. De vordering in reconventie onder I zal eveneens worden afgewezen, omdat [gedaagde] evenmin alleen eigenaar is.

De subsidiair in conventie gevorderde verklaring voor recht dat het zeilschip gemeenschappelijk eigendom is, zal worden toegewezen. De rechtbank zal hierna de subsidiaire vorderingen onder a t/m g beoordelen.

Verzekeringskosten5.7.

[eiser] vordert betaling van de helft van de door haar betaalde verzekeringspenningen over de afgelopen vijf jaren. [gedaagde] betwist dat [eiser] de kosten voor de verzekering van het zeilschip heeft betaald. Hij voert aan dat hij het zeilschip verzekerd heeft gehouden en daarvan de kosten heeft gedragen. [eiser] toont niet aan dat zij de verzekering heeft betaald.5.8.

Gelet op hetgeen [eiser] onder randnummer 5 van haar ‘wijziging van eisen’ heeft aangevoerd, namelijk dat zij zelf de kosten van het zeilschip draagt en niet langer om een vergoeding daarvan vraagt, begrijpt de rechtbank dat [eiser] haar subsidiaire vordering onder a niet langer handhaaft. Voor zover [eiser] deze vordering wel handhaaft overweegt de rechtbank dat het gelet op de betwisting van [gedaagde] op de weg van [eiser] had gelegen om haar stelling met concrete feiten en omstandigheden nader te onderbouwen. Dit heeft [eiser] nagelaten, zodat [eiser] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De subsidiaire vordering onder a zal daarom worden afgewezen.

Medewerking verkoopopdracht5.9.

Indien het zeilschip gemeenschappelijk eigendom blijkt te zijn, hetgeen het geval is, willen beide partijen (op termijn) het zeilschip verkopen en vorderen zij in dat kader elkaars medewerking aan de verkoop. Volgens [eiser] moet [gedaagde] zijn medewerking verlenen zodra het zeilschip verkoop klaar is en zij en hun zoon vervangende woonruimte hebben. [gedaagde] wenst het zeilschip in het voorjaar van 2022 te koop aan te bieden, omdat dit een gunstig moment is, namelijk vóór aanvang van het vaarseizoen.5.10.

Vooropgesteld wordt het wettelijke uitgangspunt van artikel 3:178 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat iedere deelgenoot altijd verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen en niet gehouden is om in onverdeeldheid te blijven.

[gedaagde] heeft verklaard de verkoopopbrengst te willen gebruiken voor de aflossing van de restschuld bij de bank. Mede gelet op het feit dat alleen door [gedaagde] maandelijks wordt afgelost op deze gemeenschappelijke restschuld, heeft hij belang bij spoedige verkoop van het zeilschip en verdeling van de opbrengst. De voorwaarden die [eiser] hieraan verbindt, dat het zeilschip verkoop klaar moet zijn en zij vervangende woonruimte heeft gevonden is naar het oordeel van de rechtbank te onbepaald. Onduidelijk is op welke termijn aan deze voorwaarden voldaan moet of kan zijn en van [gedaagde] kan niet worden verlangd dat hij mogelijk nog maanden of jaren in deze onverdeeldheid blijft. De subsidiaire vordering in conventie onder b zal daarom worden afgewezen. Als gevolg hiervan zullen ook de daarmee samenhangende vorderingen in conventie onder c t/m g worden afgewezen.5.11.

De vordering in voorwaardelijke reconventie onder V zal worden toegewezen, behoudens het navolgende. [eiser] moet haar medewerking verlenen aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan een door de rechtbank te bepalen verkoopmakelaar. De rechtbank wijst Seaport Yachtbrokers te IJmuiden aan als verkoopmakelaar, mede omdat deze partij eerder een waardebepaling heeft opgesteld voor het zeilschip. De rechtbank zal rekening houden met het feit dat [eiser] vervangende woonruimte moet zoeken. [gedaagde] heeft toegelicht dat het voorjaar het beste moment is om een zeilschip te koop aan te bieden. Daarom zal de rechtbank bepalen dat [eiser] vanaf 1 april 2022 aan de verkoop van het zeilschip moet meewerken. Gelet op de vorderingen van partijen begrijpt de rechtbank dat beide partijen het zeilschip eerst verkoop klaar willen maken. Het staat partijen uiteraard vrij dit in overleg of op instructie van de verkoopmakelaar te doen. Met ingang van 1 april 2022 kan [gedaagde] medewerking van [eiser] aan de verkoop verlangen, tegen een door de hiervoor aangewezen verkoopmakelaar te bepalen vraag- en laatprijs. De rechtbank ziet aanleiding om de gevorderde dwangsom te beperken naar € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [eiser] nalaat aan de veroordeling onder 6.5 te voldoen met een maximum van € 20.000,00.5.12.

De vordering in reconventie onder IV, inhoudende [eiser] te veroordelen tot ontruiming van het zeilschip binnen veertien dagen na dit vonnis zal worden afgewezen omdat een grondslag tot ontruiming ontbreekt. Het zeilschip is immers nog niet verkocht.

Betalingen hypotheekschuld5.13.

Vast staat dat partijen de voormalige echtelijke woning in 2013 hebben verkocht en dat hierdoor een resterende hypotheekschuld van € 55.945,41 (verder: de restschuld) is ontstaan. Niet in geschil is dat alleen [gedaagde] betalingen aan de bank heeft verricht voor de aflossing van de restschuld. Het bedrag dat hij tot juli 2021 heeft betaald bedraagt in totaal € 35.100,00.5.14.

[gedaagde] vordert betaling van € 17.500,00, te weten de helft van het bedrag dat hij tot juli 2021 aan de bank heeft betaald. Daarnaast vordert hij betaling van [eiser] aan hem van € 10.422,70. Dit is de helft van het bedrag van de restschuld per juli 2021 dat [gedaagde] naar eigen zeggen nog zal aflossen.5.15.

[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij € 35.100,00 op de restschuld heeft afgelost een zelf opgesteld betalingsoverzicht (productie 8) overgelegd en bankafschriften met daarop een overzicht van de betalingen in de jaren 2020 en 2021 (producties 6 en 7). Deze overzichten zijn onvoldoende betwist door [eiser], zodat de rechtbank het overzicht van productie 8 als uitgangspunt neemt bij haar beoordeling.
voert aan dat de woning verkocht moest worden omdat [gedaagde] op 2 juli 2012 voor het laatst de hypotheeklasten betaald heeft. Als [gedaagde] destijds de hypotheeklasten had betaald dan had de woning niet gedwongen verkocht hoeven worden en was er geen restschuld ontstaan. Verder voert [eiser] aan dat [gedaagde] erover klaagt dat hij die kosten indertijd moest betalen, maar dat er bij de berekening van de alimentatie rekening is gehouden met deze kostenpost. [gedaagde] heeft dit weersproken.5.16.

De rechtbank begrijpt uit het betoog van [eiser] dat zij meent niet gehouden te zijn tot aflossing op de restschuld, omdat de draagplicht van de maandlasten voor de hypotheek bij de vaststelling van de alimentatie geheel op [gedaagde] zou zijn gelegd. Het betoog van [eiser] is ‑ ook indien juist ‑ echter onvoldoende om (ook) de draagplicht voor de restschuld bij [gedaagde] neer te leggen. Dit betekent dat het er hier voor moet worden gehouden dat sprake is van een gezamenlijke restschuld en dat partijen ieder voor de helft in de aflossing van de restschuld moeten bijdragen.5.17.

Op grond van artikel 6:10 BW kan een regresvordering ontstaan wanneer een hoofdelijk schuldenaar meer op een schuld heeft betaald dan dat de schuld hem aangaat. Voor de restschuld betekent dit dat [gedaagde] een regresvordering op [eiser] heeft voor zover hij meer dan de helft van de totale schuld heeft afgelost. De totale restschuld bedroeg € 55.945,41, zodat beide partijen ieder € 27.972,71 in de schuld moeten bijdragen. In totaal heeft [gedaagde] conform het overzicht van productie 8 tot 1 november 2021 € 38.100,00 op de restschuld afgelost, zodat hij een regresvordering heeft op [eiser] voor € 10.127,29 (€ 38.100,00 – € 27.972,71). De vordering in reconventie onder II zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 10.127,29.5.18.

Wat betreft de vordering in reconventie onder III tot betaling aan [gedaagde] van de helft van de nog resterende restschuld ontbreekt een grondslag. [eiser] kan niet gehouden worden haar deel van de nog resterende restschuld bij wijze van voorschot aan [gedaagde] te betalen. [eiser] is jegens de bank immers hoofdelijk aansprakelijk voor de restschuld. Pas wanneer [gedaagde] ook (een deel van) het resterende deel van de restschuld van € 17.845,40 aan de bank zal voldoen, ontstaat ook voor dat deel een regresvordering op [eiser]. Daarom zal de vordering in reconventie onder III worden afgewezen.5.19.

Verder vordert [gedaagde] in voorwaardelijke reconventie onder VI hem te vergunnen de door hem in mindering op de restschuld betaalde bedragen te verrekenen met de waarde van het zeilschip, in die zin dat de onverdeelde helft van de eigendom van [eiser] aan [gedaagde] wordt overgedragen. Deze vordering zal worden afgewezen omdat de waarde van het zeilschip niet bekend is. De onverdeelde helft van de eigendom van [eiser] kan meer waard zijn dan het bedrag dat [gedaagde] nu meer dan zijn eigen aandeel op de restschuld heeft afgelost.

Proceskosten5.20.

Omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, worden de proceskosten zo gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6De beslissing

De rechtbank

in conventie6.1.

verklaart voor recht dat het zeilschip ‘de Bernard’ gemeenschappelijk eigendom is van partijen,6.2.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,6.3.

wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie6.4.

veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 10.127,29 (eenenzeventighonderdzeventwintig euro en negentwintig eurocent),6.5.

bepaalt dat [eiser] vanaf 1 april 2022 haar medewerking moet verlenen aan de verkoop van het zeilschip door verkoopmakelaar ‘Seaport Yachtbrokers’ te IJmuiden tegen een door deze makelaar te bepalen vraag- en laatprijs,6.6.

bepaalt dat [eiser] een dwangsom zal verbeuren van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de onder 6.5 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,6.7.

verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,6.8.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,6.9.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.1

1type: 1589coll: