Uitspraak van de week 28/02/2022

Week IV februari 2022:

ECLI:NL:RBROT:2022:725

Uitspraak delenInstantieRechtbank RotterdamDatum uitspraak02-02-2022Datum publicatie07-02-2022ZaaknummerC/10/618865 / HA ZA 21-450
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Schadevaring. De “Lady Ariëtte” passeert in de haven het aangemeerde schip de “Oostzee”. Nadat de “Lady Ariëtte” is gepasseerd beweegt de “Oostzee” heen en weer waardoor de laadarm van de terminal is ontzet. Sprake van schuld van het schip? De “Lady Ariëtte” voer niet te snel. Onvoldoende onderbouwd dat de “Lady Ariëtte” voor hinderlijke waterbeweging heeft gezorgd. Zelfs als de “Lady Ariëtte” voor hinderlijke waterbeweging had gezorgd, kan geen schending van 6.20 BPR worden vastgesteld, nu dit artikel bepaalt dat een schip niet beneden de snelheid moet varen die nodig is om veilig te sturen.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/618865 / HA ZA 21-450

Vonnis van 2 februari 2022

in de zaak van

1. de rechtspersoon naar buitenlands recht

RSA LUXEMBOURG S.A.,

gevestigd te Luxemburg, Luxemburg;

2. de naamloze vennootschap naar buitenlands recht

BALOISE INSURANCE N.V.,

gevestigd te Antwerpen, België;

3. de rechtspersoon naar buitenlands recht

HDI GLOBAL S.E.,

gevestigd te Hannover, Duitsland;

4. de naamloze vennootschap

NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,

gevestigd te ’s-Gravenhage;

5. de rechtspersoon naar buitenlands recht

ASCO N.V.,

gevestigd te Antwerpen, België;

6. de rechtspersoon naar buitenlands recht

AXA BELGIUM S.A.,

gevestigd te Brussel, België;

7. de rechtspersoon naar buitenlands recht

SOCIETA ITALIANA ASSICURAZUINI TRANSPORTI (S.I.A.T),

gevestigd te Genua, Italië;

8. de rechtspersoon naar buitenlands recht

ALLIANZ ESA EUROSHIP,

gevestigd te Brussel, België;

9. de rechtspersoon naar buitenlands recht

ERGO VERSICHERUNG AG,

gevestigd te Düsseldorf, Duitsland;

eiseressen,

advocaat mr. W.D. Putz te Rotterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

B.V. BEHEERMAATSCHAPPIJ LADY ARIETTE B.V.,

gevestigd te Delfzijl,

gedaagde,

advocaat mr. R.P. van Campen te Amsterdam.

Partijen zullen hierna verzekeraars en BMLA genoemd worden.

1.De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -de dagvaarding van 15 maart 2021;
  • -de akte overlegging producties van verzekeraars van 26 mei 2021 met producties 1 tot en met 21;
  • -de conclusie van antwoord, met producties G1 tot en met G4;
  • -de oproepingbrief van deze rechtbank van 30 juli 2021 op grond waarvan partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • -de akte overlegging producties, tevens houdende wijziging van eis, van verzekeraars met producties 22 tot en met 32;
  • -twee videobestanden van BMLA getiteld [bestandsnaam 1] en [bestandsnaam 2];
  • -de pleitaantekeningen van de advocaten van partijen;
  • -het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van 23 november 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.

De “Oostzee” is een binnenvaarttanker geschikt voor het vervoer van olie(producten). De eigenaresse van de “Oostzee” heeft via bemiddeling de verzekering(en) voor de “Oostzee” afgesloten bij verzekeraars. De “Oostzee” heeft een lengte van 130 meter en een breedte van 11,45 meter.2.2.

BMLA is eigenaresse van de “Lady Ariëtte”, een motortankschip. De “Lady Ariëtte” heeft een lengte van 88 meter en een breedte van 13,35 meter.2.3.

Op 16 maart 2019 lag de “Oostzee” afgemeerd aan een steiger van Eurotank Terminal Amsterdam (hierna: de terminal) in de Carel Reynierszhaven in Amsterdam (hierna: de haven). De “Lady Ariëtte” lag aan de andere kant van de haven afgemeerd. De situatie ter plaatse is weergeven op onderstaande plattegrond:2.4.

Op 16 maart 2019 omstreeks 14:10 uur is de “Lady Ariëtte” vertrokken vanaf de plek waar zij lag afgemeerd. Op dat moment stond er een wind met windkracht 7 tot 8 uit zuidwestelijke richting. Op de onder 2.3 opgenomen plattegrond is te zien dat de haven aan de linkerzijde dood loopt. De “Lady Ariëtte” moest de “Oostzee” passeren om de haven uit te varen.2.5.

Nadat de “Lady Ariëtte” de “Oostzee” bijna was gepasseerd, ging de voorspring van de “Oostzee” aan de voorzijde los en is de “Oostzee” langs de kade naar voren en opzij (van de kade af) gaan bewegen. Door deze bewegingen van de “Oostzee” is de laadarm van de terminal, die op dat moment nog niet van de “Oostzee” was losgekoppeld, ontzet.2.6.

De terminal heeft de eigenaresse van de “Oostzee” direct na het incident op 16 maart 2019 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.2.7.

De eigenaresse van de “Oostzee” heeft vervolgens (eveneens) op 16 maart 2019 BMLA aansprakelijk gesteld.2.8.

Op 19 en 22 maart en op 13 mei 2019 zijn er expertises uitgevoerd waarbij de steiger, de aanmeerlijnen van de “Oostzee” en de laadarm van de terminal zijn onderzocht.2.9.

De eigenaresse van de “Oostzee” heeft op enig moment een schikking bereikt met de terminal voor de schade die laatstgenoemde partij heeft geleden. Verzekeraars hebben uiteindelijk (via een tussenpersoon) een bedrag van €105.000,00 aan de terminal betaald.

3.De vordering

3.1.

Verzekeraars vorderen – na eiswijziging – om, bij vonnis:

“- Beheermaatschappij Lady Ariëtte B.V., zijnde de eigenaar van het zeeschip de ‘Lady Ariëtte’ (IMO nummer: [nummer]), te veroordelen tot het vergoeden van de schade die eiseressen hebben geleden als gevolg van het slechte zeemanschap van de ‘Lady Ariëtte’ in deze te begroten op EUR 135.603,09 (zegge: honderd vijfendertigduizend zeshonderddrie Euro en 9 Eurocent) exclusief rente en kosten;

  • -dan wel Beheermaatschappij Lady Ariëtte B.V. te veroordelen tot het vergoeden van de schade van eiseressen die zij als gevolg van slecht zeemanschap van Lady Ariëtte hebben geleden en deze te begroten op een in goede justitie te bepalen bedrag;
  • -dit alles met veroordeling van de Beheermaatschappij Lady Ariëtte B.V. in de kosten van dit geding als ook de nakosten.”

3.2.

Verzekeraars leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de “Lady Ariëtte” voor hinderlijke waterverplaatsing heeft gezorgd. Verzekeraars stellen, onder verwijzing naar de (onder 4.6 geciteerde) artikelen 6.16 en 6.20 van het BPR, dat de kapitein van de “Lady Ariëtte” de omstandigheden ter plaatse niet althans onvoldoende in acht heeft genomen. De kapitein van de “Lady Ariëtte” heeft een fout gemaakt bij het uitvaren van de haven door op een te krappe afstand en met een te hoge snelheid langs de “Oostzee” te varen. De “Lady Ariëtte” had pas later, wanneer zij de “Oostzee” met een halve bootlengte had gepasseerd, haar snelheid moeten opvoeren. Als gevolg van de hoge snelheid is er zuiging ontstaan die een dusdanige kracht op de meerlijnen van de “Oostzee” heeft uitgeoefend dat de voorlijn brak en het schip naar voren en opzij kon bewegen.3.3.

BMLA concludeert tot afwijzing van de vorderingen van verzekeraars, met veroordeling van verzekeraars in de kosten van het geding.3.4.

Ter onderbouwing van haar betwisting voert BMLA (samengevat en voor zover relevant) het volgende aan. BMLA betwist dat sprake is van schuld van de “Lady Ariëtte”. De “Lady Ariëtte” voer toen zij ter hoogte was van de “Oostzee” met een snelheid van 3,7 knopen en kort nadat zij de “Oostzee” was gepasseerd met een snelheid van 4,6 knopen. De “Lady Ariëtte” voer, gelet op de hevige wind die zij schuin in de rug had, met de laagst mogelijke snelheid om nog veilig te kunnen manoeuvreren (‘dead slow’; een snelheid waarbij net voldoende water langs het roer stroomt om veilig te kunnen sturen). Zij voer niet te hard. De “Lady Ariëtte” voer in het midden van het kanaal tussen de “Oostzee” en de kade aan haar bakboordzijde en heeft de “Oostzee” op ruim voldoende afstand gepasseerd. Er is geen bewijs of enig objectief aanknopingspunt voor de stelling dat de “Lady Ariëtte” hinderlijke waterverplaatsing heeft veroorzaakt. BMLA wijst daarnaast een andere oorzaak aan van het bewegen van de “Oostzee” nadat het passeren van de “Lady Ariëtte”, namelijk: het verkeerd en ondeugdelijk afmeren van de “Oostzee” aan de kade bij de terminal.3.5.

Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.

Dit is een internationale zaak omdat het merendeel van verzekeraars in het buitenland is gevestigd en BMLA in Nederland is gevestigd. Daarom onderzoekt de rechtbank de internationale bevoegdheid en het toepasselijk recht.

De hoofdregel van internationale bevoegdheid is neergelegd in artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de “Brussel I bis verordening”). Op grond van die bepaling is de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd.4.2.

Verzekeraars wensen de aan de terminal betaalde schade op BMLA te verhalen, welke schade volgens hen is veroorzaakt doordat het zeeschip de “Lady Ariëtte” de “Oostzee” heeft gepasseerd. Op de vordering zijn het Aanvaringsverdrag (Verdrag tot het vaststellen van eenige eenvormige regelen betreffende aanvaring, Brussel 23 september 1910) en aanvullend artikel 8:540 e.v. BW van toepassing (mede gelet op de artikelen 4 lid 1 en 28 Rome II Vo (Verordening (EG) nr. 846/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen)).4.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat ter plaatse van de schadevaring het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: BPR) van toepassing is.

Schuld van het schip?4.4.

Op grond van artikel 8:544 BW is de eigenaar van een schip, indien de aanvaring door de schuld van dat schip is veroorzaakt, verplicht de schade te vergoeden. Deze rechtsregel is op grond van artikel 8:541 BW ook van toepassing als de schade door een schip is veroorzaakt door een schadevaring (de situatie waarin geen aanvaring tussen schepen heeft plaatsgevonden).4.5.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3922 (Casuele/De Toekomst) volgt dat sprake is van schuld van een schip indien de schade het gevolg is van (a) een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens de artikelen 6:169-6:171 BW, (b) een fout van een persoon of van personen die ten behoeve van het schip of van de lading arbeid verricht/verrichten of heeft/hebben verricht, begaan in de uitoefening van hun werkzaamheden, of (c) de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen. De consequentie van het arrest Casuele/De Toekomst is dat verzekeraars de oorzaak van de schade moeten stellen en bewijzen. Zoals het enkele uitbreken van brand op zichzelf onvoldoende is om een vermoeden van schuld van het schip aan te nemen, is het enkele voorbij varen van een schip zoals de “Lady Ariëtte” bij de “Oostzee”, op welk moment de “Oostzee” naar voren is gaan bewegen, nog onvoldoende om schuld van de “Lady Ariëtte” aan te nemen.4.6.

Een fout die schuld van een schip oplevert kan bestaan in de overtreding van het BPR.

Artikel 6.16 lid 1 van het BPR luidt als volgt: ‘een schip mag slechts een haven of een nevenvaarwater uitvaren en daarbij een hoofdvaarwater invaren of oversteken dan wel een haven of een nevenvaarwater invaren, nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden.’
Artikel 6.20 van het BPR luidt als volgt: ‘een schip moet zijn snelheid zodanig regelen, dat hinderlijke waterbeweging waardoor schade aan een varend of een stilliggend schip of drijvend voorwerp of aan een werk zou kunnen worden veroorzaakt wordt vermeden. Het moet daartoe tijdig zijn snelheid verminderen, echter niet beneden de snelheid die nodig is voor veilig sturen:

a. voor een havenmond;

b. in de nabijheid van een schip dat gemeerd is aan de oever of aan een ontschepingsplaats dan wel dat wordt geladen of gelost (…)’4.7.

Vooropgesteld wordt dat per definitie sprake is van waterbeweging als een schip zich verplaatst en dat daarbij evenzeer sprake kan zijn van (enige) zuiging indien een ander schip wordt gepasseerd. Een afgemeerd schip moet in beginsel ook rekening houden met enige waterbeweging van een passerend schip, door goed afgemeerd te zijn. Dit volgt ook de door BMLA aangehaalde, en door verzekeraars niet bestreden, ‘Best Practices Mooring’ voor binnenvaartschepen, die vermelden: “Een goed afgemeerd binnenvaartschip is bestand tegen krachten die het schip uit positie (doel: achterwaartse, voorwaartse en zijwaartse verplaatsing van het schip voorkomen) kunnen brengen.” De vraag die partijen hier verdeeld houdt, is de vraag of de “Lady Ariëtte” met een naar omstandigheden te hoge snelheid voer en de afgemeerde “Oostzee” op te korte afstand heeft gepasseerd en als gevolg daarvan voor hinderlijke waterverplaatsing heeft gezorgd waardoor de “Oostzee” (desondanks) is gaan bewegen en de laadarm van de terminal is ontzet.4.8.

Tussen partijen is niet (meer) in geschil met welke snelheid de “Lady Ariëtte” voer toen zij de “Oostzee” passeerde. De radar- en trescobeelden (uit het door BMLA overgelegde deskundigenrapport van SCUA van 18 januari 2021) laten zien dat de “Lady Ariëtte” bij het passeren van de “Oostzee” een snelheid van 3.7 knopen had en een snelheid van 4.6 knopen nadat zij de “Oostzee” voorbij was gevaren. Partijen hebben ter zitting bevestigd dat zij uitgaan van de juistheid van deze gegevens. Daarmee staat allereerst vast dat de snelheid van de “Lady Ariëtte” ver onder de (door de politie vastgestelde) maximumsnelheid in de haven van 14 kilometer per uur ligt. Voorts staat vast dat de (eerder) door verzekeraars ingenomen stelling, dat de “Lady Ariëtte” de “Oostzee” passeerde met een snelheid van ongeveer 4,8 knopen, onjuist is. BMLA heeft in dit kader voorts aangevoerd dat de “Lady Ariëtte” op de laagst mogelijke snelheid de haven verliet, te weten op de stand dead slow en dat, gelet op de harde zuidwestenwind die zij schuin in de rug had bij vertrek, niet op een lagere snelheid dan de snelheid waarop zij voer de haven veilig had kunnen verlaten. Verzekeraars hebben deze stellingen niet gemotiveerd bestreden, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat. Dit leidt tot het oordeel dat, zelfs als er al een hinderlijke waterbeweging zou zijn veroorzaakt door de “Lady Ariëtte”, er geen schending van artikel 6.20 BPR kan worden vastgesteld nu dit artikel bepaalt dat een schip niet beneden de snelheid moet varen die nodig is om veilig te sturen.4.9.

Dat er sprake was van een hinderlijke waterbeweging waar de “Lady Ariëtte” schuld aan had, kan de rechtbank overigens ook niet vaststellen. Allereerst blijkt uit de videobeelden niet dat de “Lady Ariëtte” de “Oostzee” passeerde op slechts 4-5 meter afstand, zoals verzekeraars stellen. Op de videobeelden is te zien dat de “Lady Ariëtte” bij het passeren van de “Oostzee” haar positie hield in het midden tussen de “Oostzee” en de kade aan haar bakboordzijde. De rechtbank neemt voorts het rapport van expertisebureau BMT Belgium N.V. van 12 november 2019 (“Preliminary advice no. 05”) in aanmerking, waarin (voor zover relevant) het volgende is vermeld: “In order to be sure the MV “LADY ARIETTE” is the main reason of the cast off of the mtb “OOSTZEE”, lot of parameters would need to be taken into account which ascertain by simulation or mathematical analyse the proof of the influence of the passing of MV “LADY ARIETTE”. We can only conclude that taking into account the movement which the barge “OOSTZEE” had when the MV “LADY ARIETTE” was passing, is indicating the influence of MV “LADY ARIETTE”.”4.10.

De rechtbank stelt vast dat de expert ook niet met zekerheid kan vaststellen of de “Lady Ariëtte” schuld heeft aan de door de “Oostzee” aan de terminal veroorzaakte schade en daarvoor nog nader onderzoek zou moeten doen. Vast staat dat de expert geen nadere rapportage terzake de schadeoorzaak heeft opgesteld. Dit leidt tot het oordeel dat de schuld van de “Lady Ariëtte” ook niet kan worden vastgesteld op grond van de overgelegde expertrapporten.4.11.

Verzekeraars voeren (in de persoon van de kapitein van de “Oostzee”, heer Van Komen) ook nog aan dat wel sprake moet zijn geweest van hinderlijke waterverplaatsing door de zuigende werking van de “Lady Ariëtte”. Het enkele stellen dat de zuigende werking van de “Lady Ariëtte” debet is aan het bewegen van de “Oostzee” is echter eveneens, zonder de nadere onderbouwing of berekeningen van de expert van verzekeraars, onvoldoende om schuld van het schip aan te nemen en om te concluderen dat de “Lady Ariëtte” heeft gezorgd voor hinderlijke waterverplaatsing.4.12.

Het beroep van verzekeraars op artikel 6.16 van het BPR slaagt evenmin omdat zij zonder concrete onderbouwing hebben aangevoerd – en BMLA gemotiveerd heeft betwist – dat de kapitein van de “Lady Ariëtte” zich er niet van heeft vergewist dat de “Lady Ariëtte” veilig de haven kon uitvaren, dan wel haar vertrek uit de haven had moeten uitstellen totdat de “Oostzee” klaar was met laden en was vertrokken.4.13.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat sprake was van schuld van de “Lady Ariëtte” aan de door de “Oostzee” veroorzaakte schade aan de terminal.4.14.

De vorderingen van verzekeraars liggen door het ontbreken van schuld van de “Lady Ariëtte” voor afwijzing gereed. Gelet op het oordeel van de rechtbank behoeven de verdere stellingen en verweren van partijen (met betrekking tot de vorderingsgerechtigdheid van verzekeraars, verjaring en de vraag of de “Oostzee” wel deugdelijk was afgemeerd) niet te worden beoordeeld.

Proceskosten4.15.

Verzekeraars zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BMLA worden begroot op:

– griffierecht € 4.200,00

– salaris advocaat € 3.540,00 (2,0 punten × tarief € 1.770,00)

Totaal € 7.740,00

5.De beslissing

De rechtbank5.1.

wijst de vorderingen af;5.2.

veroordeelt verzekeraars in de proceskosten, aan de zijde van BMLA tot op heden begroot op € 7.740,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.

[3266/2054]