Uitspraak van de week 27/07/2021

Week IV juli 2021:

InstantieRechtbank AmsterdamDatum uitspraak14-07-2021Datum publicatie07-09-2021ZaaknummerAMS 20/2887, 20/2888, 20/4477, 21/1082 en 21/1083
RechtsgebiedenBestuursrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie

Last onder bestuursdwang verwijderen twee woonboten wegens ontbreken omgevingsvergunning voor bouwen. Afwijzing omgevingsvergunningen wegens strijd bestemmingsplan. Afwijzing ligplaatsvergunningen wegens ontbreken omgevingsvergunningen.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummers: AMS 20/2887, AMS 20/2888, AMS 20/4477, AMS 21/1082 en

AMS 21/1083

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Meruma),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. Y.H.M. Huisman en mr. M.A. van Marle).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Vereniging Vrienden van het Diemerpark, te Amsterdam (hierna: de Vereniging).

Procesverloop

In de zaak AMS 20/4477

Met het besluit van 23 juli 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd.

Met het besluit van 11 mei 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

In de zaken AMS 20/2887 en 20/2888

Eiser heeft op 17 oktober 2019 afzonderlijke aanvragen ingediend voor omgevingsvergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het plaatsen van [woonboot 1] op de locatie [adres 1] in Amsterdam en van [woonboot 2] op de locatie [adres 2] in Amsterdam.

Op 6 maart 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvragen.

Op 19 mei 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van beslissingen op de aanvragen.

Met afzonderlijke besluiten van 3 juni 2020, verzonden 14 juli 2020, (de bestreden besluiten II en III) heeft verweerder de aanvragen van eiser afgewezen.

In de zaken AMS 21/1082 en AMS 21/1083
Met afzonderlijke besluiten van 3 februari 2020 (de primaire besluiten II en III) heeft verweerder de aanvragen van 10 september 2019 van eiser om ligplaatsvergunningen voor de woonboten [woonboot 2] en [woonboot 1] afgewezen.

Met het besluit van 5 november 2020, verzonden 15 januari 2021, (het bestreden besluit IV) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

In alle zaken

Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de zaken gelijktijdig en gevoegd behandeld op de zitting van 2 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Als derde partij zijn verschenen [namen] namens de Vereniging.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging1.1

De woonboten [woonboot 2] en [woonboot 1] (voorheen [naam] ) liggen sinds 1979 en 1980 respectievelijk aan de [adres 2] en [adres 1] in Amsterdam. Eiser is sinds 1990 eigenaar van deze woonboten. De [woonboot 2] is verhuurd, eiser woont zelf op de [woonboot 1] .1.2

Verweerder heeft aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd, die kort gezegd inhoudt dat eiser de woonboten [woonboot 2] en [woonboot 1] en de bouwwerken op de oever moet verwijderen en verwijderd houden. Verweerder heeft de last opgelegd omdat eiser geen omgevingsvergunning voor bouwen heeft voor de woonboten en de bouwwerken op de oever.1.3

Op 10 september 2019 heeft eiser aanvragen ingediend voor ligplaatsvergunningen voor een varend woonschip op grond van de Verordening op het Binnenwater 2010 (Vob) voor de [woonboot 1] en de [woonboot 2] .1.4

Op 17 oktober 2019 heeft eiser aanvragen ingediend voor omgevingsvergunningen voor bouwen1 en voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een planologische regeling2 op grond van de Wabo voor de [woonboot 1] en de [woonboot 2] .1.5

Verweerder heeft de aanvragen voor ligplaatsvergunningen afgewezen, omdat eiser niet over de vereiste vergunningen beschikt.3 Volgens verweerder zijn de woonboten bedoeld om ter plaatse te functioneren als woning en derhalve bouwwerken in de zin van de Woningwet.4 Daarom kan eiser geen aanvraag indienen voor een vergunning voor een varend woonschip. Niet gebleken is dat er op regelmatige basis met de woonboten wordt gevaren. Dat er een enkele keer per jaar met de woonboten wordt gevaren maakt niet dat de boten niet bedoeld zijn om ter plekke te functioneren. Evenmin dat zij een keurmerk hebben gekregen. Omgevingsvergunningen voor de woonboten zullen niet worden verleend. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 13 maart 2019 bepaald dat deze woonboten omgevingsvergunningplichtig zijn5, aldus verweerder.1.6

Verweerder heeft de aanvragen voor de omgevingsvergunningen behandeld volgens de zogeheten uitgebreide voorbereidingsprocedure.6 Voor de locatie waar de woonboten liggen, geldt zowel het bestemmingsplan “Drijvende bouwwerken” als het bestemmingsplan “IJburg 1e fase”. Ingevolge het bestemmingsplan “IJburg 1e fase” heeft de oever de bestemming ‘Groen’ en het water de bestemming ‘Water’. Er is geen aanduiding voor een ligplaats. De woonboten vallen onder de bescherming van het overgangsrecht, maar dat geldt alleen voor het strijdige gebruik en niet voor het bouwen zelf. De woonboten van eiser zijn daardoor in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder is niet bereid om mee te werken aan een afwijkingsprocedure, omdat dit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De [dijk] maakt onderdeel uit van de ecologische verbindingszone7 en de hoofdgroenstructuur8. Het provinciale en gemeentelijke belang ten aanzien van het realiseren van de ecologische verbindingszone prevaleert boven het belang van bewoning op deze locatie, aldus verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Is de Vereniging belanghebbende?2.1

De Vereniging heeft op 17 april 2020 zienswijzen ingediend naar aanleiding van de publicatie van de ontwerpbesluiten voor de omgevingsvergunningen voor de woonboten.

Volgens de statuten heeft de vereniging ten doel het in stand houden en waar mogelijk uitbreiden van het groene karakter van het Diemerpark in Amsterdam, het weren van gemotoriseerd verkeer uit het Diemerpark en het in rechte behartigen van en opkomen voor de belangen van niet-gemotoriseerde weggebruikers in het Diemerpark en de toegangswegen tot het Diemerpark en het beschermen van flora en fauna in het Diemerpark. De vereniging heeft op de zitting verwezen naar de website, waaruit blijkt met welke activiteiten de vereniging deze doelstellingen tracht te bereiken. De vereniging voert ook juridische procedures en is door de rechtbank meermaals als belanghebbende aangemerkt.2.2

Gelet op de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van de Vereniging wordt de Vereniging in de zaken AMS 20/2887 en 20/2888 (omgevingsvergunningen) aangemerkt als derde belanghebbende.

Het beroep tegen de last onder bestuursdwang (AMS 20/4477)

3.1

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep tegen het opleggen van de last onder bestuursdwang niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Verweerder heeft het bestreden besluit I op 11 mei 2020 genomen en dit (getekende) besluit tezamen met het advies van de bezwaarschriftencommissie diezelfde dag per e-mail toegestuurd aan de gemachtigde van eiser (en eiser zelf, aldus de gemachtigde van verweerder op de zitting). De gemachtigde van eiser heeft diezelfde dag verzocht om toezending van een ondertekende versie van het advies per post of e-mail. Op 10 juni 2020 heeft de gemachtigde van eiser per e-mail verweerder verzocht de begunstigingstermijn op te schorten tot na de uitspraak van de rechtbank. In die e-mail schrijft de gemachtigde van eiser voorts dat hij hoopt op een snelle reactie van verweerder ‘gelet op de lopende termijn voor het indienen van een beroepschrift tot 22 juni’. Gelet op de bekendmaking per e-mail liep volgens verweerder de beroepstermijn tot 22 juni 2020. Ter voorkoming van een procedure over het niet tijdig nemen van een besluit heeft verweerder het bestreden besluit I op 9 juli 2020 ook per post toegestuurd.3.2

Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit I pas bekend gemaakt is door verzending per post op 9 juli 2020. Het is volgens zijn gemachtigde strikt beleid van zijn kantoor om nooit e-mailadressen open te stellen voor de digitale toezending van formele besluiten waaraan een bezwaar- of beroepstermijn is verbonden. Voor digitale toezending van een formeel besluit zonder postverzending is expliciet telkens toestemming vereist en is (ook) in dit geval niet gegeven. Dat geldt ook in ‘Corona-tijden’. Ook is de voorafgaande toezending van het bestreden besluit I niet voorzien van een gestempelde verzenddatum. Gelet op bekendmaking op 9 juli 2020 is volgens de gemachtigde van eiser tijdig op 17 augustus 2020 beroep ingesteld.3.3

De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van 13 maart 20199 heeft de Afdeling over bekendmaking via de elektronische weg10 overwogen: “Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb (hierna: parlementaire geschiedenis), volgt dat “teneinde een bericht langs elektronische weg te mogen verzenden, is vereist dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is. De wettekst stelt geen eisen aan de wijze van kenbaarmaking. De kenbaarmaking kan meer of minder uitdrukkelijk geschieden. De geadresseerde zal moeten aangeven op welk elektronisch postadres hij bereikbaar is. (…) Uit het voorgaande valt af te leiden dat het kenbaar maken in de zin van artikel 2:14 van de Awb zowel impliciet als expliciet kan geschieden. De memorie van toelichting stelt weliswaar dat ‘voorlopig’ nog van uitdrukkelijke kenbaarmaking moet worden uitgegaan, maar die tekst dateerde ten tijde van de in dit geval van belang zijnde besluitvorming van ruim vijftien jaar daarvoor. Sindsdien heeft het elektronische verkeer met de overheid zich sterk ontwikkeld. Uit die tekst kan dus niet worden afgeleid dat de kenbaarmaking nu nog steeds uitdrukkelijk zou moeten geschieden.”3.4

Eiser betwist niet dat het bestreden besluit I op 11 mei 2020 per e-mail aan de gemachtigde van eiser is verstuurd. Verder blijkt uit de stukken dat de gemachtigde van eiser regelmatig per e-mail correspondeert met verweerder. De gemachtigde van eiser heeft het bestreden besluit na de verzending per email op 11 mei 2020 gelezen en op 10 juni 2020 gereageerd door te vragen om opschorting van de begunstigingstermijn. Uit de e-mail van 10 juni 2020 blijkt bovendien dat de gemachtigde van eiser zich ervan bewust was dat de beroepstermijn tot 22 juni 2020 liep. Op de zitting is gebleken dat bovengenoemd kantoorbeleid met betrekking tot het openstellen van e-mailadressen mogelijk pas is ingevoerd na de datum van het bestreden besluit I. De gemachtigde van eiser heeft in het bezwaarschrift niet expliciet kenbaar gemaakt dat hij het bestreden besluit I per post wilde ontvangen en evenmin kenbaar gemaakt dat hij het besluit niet per mail wilde ontvangen. In de e-mail van 11 mei 2020 staat immers vermeld dat hij een getekende versie per post of digitaal wil ontvangen.3.5

Het bestreden besluit I is gelet op het voorgaande rechtsgeldig bekend gemaakt aan eiser op 11 mei 2020. De beroepstermijn liep tot 22 juni 2020. De rechtbank heeft het beroepschrift tegen het bestreden besluit I ontvangen op 17 augustus 2020, derhalve te laat. Van omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar is, is niet gebleken.3.6

Het beroep tegen het opleggen van de last onder bestuursdwang is daarom niet-ontvankelijk.

De beroepen tegen de weigering van de omgevingsvergunningen (AMS 20/2887 en 20/2888)

De ontvankelijkheid4.1

Met de brieven van 21 november 2019 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op de aanvragen om een omgevingsvergunning. De beslistermijn is eenmaal verlengd met zes weken.11 Met de brieven van 16 januari 2020 heeft verweerder medegedeeld dat de aanvragen worden behandeld volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure, omdat de aanvragen in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan.124.2

Eiser heeft verweerder op 6 maart 2020 in gebreke gesteld vanwege het achterwege blijven van de bekendmaking van de van rechtswege verleende omgevingsvergunningen naar aanleiding van de aanvragen. Op 19 mei 2020 heeft eiser afzonderlijke beroepen ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvragen. Eiser voert aan dat van rechtswege omgevingsvergunningen zijn verleend na de verstrijking van de geldende termijn voor het verkrijgen van de gevraagde besluiten.4.3

Met de afzonderlijke brieven van 3 juni 2020 heeft verweerder de aanvragen van eiser om omgevingsvergunningen voor het plaatsen van woonboten [woonboot 1] en [woonboot 2] afgewezen. Omdat deze besluiten niet ondertekend waren, heeft verweerder de besluiten alsnog ‘nat’ ondertekend op 14 juli 2020 en per post verstuurd. Met de brieven van

4 september 2020 heeft de rechtbank de bestreden besluiten II en III doorgestuurd naar eiser.

Tijdigheid van het beroep4.4

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beroepen van 19 mei 2020 niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat deze te laat zijn ingediend. De rechtbank overweegt als volgt. De beroepen van 19 mei 2020 zijn gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen van 17 oktober 2019. Verweerder heeft op 3 juni 2020 de reële besluiten genomen naar aanleiding van de aanvragen. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb zijn de beroepen van 19 mei 2020 mede gericht tegen de besluiten van 3 juni 2020. Dat eiser op 15 september 2020 nogmaals pro forma beroep heeft ingesteld tegen de bestreden besluiten II en III, doet er niet aan af dat de beroepen al van rechtswege aanhangig zijn. De beroepen zijn dus niet te laat ingesteld.4.5

Eiser heeft op 19 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van beslissingen op de aanvragen om omgevingsvergunningen. Omdat verweerder de aanvragen vervolgens bij besluiten van 3 juni 2020 heeft afgewezen, op welke besluiten het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij een beoordeling van de initiële beroepen van 19 mei 2020. Deze beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang.

Tijdigheid van de gronden4.6

De rechtbank heeft eiser bij brief van 22 september 2020 verzocht om binnen twee weken, dus uiterlijk op 6 oktober 2020, de gronden van het beroep in te dienen. Eiser heeft echter pas op 16 mei 2021 de gronden ingediend. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser aangegeven de brief van de rechtbank van 22 september 2020 niet te hebben ontvangen.4.7

De rechtbank heeft de brief van 22 september 2020 niet aangetekend verzonden en uit de stukken blijkt ook niet dat de gemachtigde van eiser deze heeft ontvangen. Nu eiser niet overeenkomstig het Procesreglement Bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 bij aangetekende brief is verzocht om het verzuim te herstellen, blijft niet-ontvankelijkverklaring reeds om die reden achterwege.

De goede procesorde4.8

Verweerder voert aan dat het indienen van de beroepsgronden zo kort voor de zittingsdatum in strijd is met een goede procesorde. Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 22 mei 201313 en 4 oktober 201714 en stelt zich op het standpunt dat de beroepsgronden verwijtbaar zodanig laat zijn ingediend, dat hij daardoor is belemmerd om daarop adequaat te reageren.4.9

De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. De rechtbank heeft de gronden op 18 mei 2021 doorgestuurd naar verweerder. Verweerder heeft hierdoor genoeg tijd gehad om daarvan kennis te nemen en, desgewenst, vóór de zittingsdatum een inhoudelijke schriftelijke reactie in te dienen. Verder heeft verweerder nog de mogelijkheid ter zitting inhoudelijk daarop te reageren. Dat de gemachtigde van verweerder, mogelijk door vertraging in de interne postbezorging, eerst op 25 mei 2021 van de gronden kennis heeft genomen, kan niet aan eiser worden tegengeworpen. Verweerder heeft ook niet in verband hiermee om aanhouding van de zitting gevraagd. Het is de rechtbank daarom niet gebleken dat verweerder in zijn belangen is geschaad. De rechtbank acht de indiening van de gronden op 16 mei 2021, gezien het voorgaande, niet in strijd met de goede procesorde.

Zijn de woonboten bouwwerken in de zin van de Wabo?5.1

Eiser voert aan dat de woonboten hoofdzakelijk in gebruik zijn als woonverblijf, maar daarnaast bestemd zijn voor de recreatievaart. Dit volgt uit het overgelegde Certificaat van onderzoek. Daarom zijn het volgens eiser geen drijvende bouwwerken maar varende woonschepen en is een omgevingsvergunning niet vereist. In de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 201915 is aan dit onderscheid geen aandacht besteed. Eiser heeft de aanvragen om omgevingsvergunningen uitsluitend gedaan voor als hij in de toekomst niet meer gaat varen. Eiser legt een beslissing op bezwaar over die ziet op een ander varend woonschip. Daarin overwoog het stadsdeel dat geen omgevingsvergunning voor bouwen van een bouwwerk nodig was.5.2

Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 april 201416 volgt dat voor de vraag of een woonboot als bouwwerk moet worden aangemerkt, doorslaggevend is of de woonboot is bedoeld om ter plaatse als woning te functioneren. Gelet op het jarenlange gebruik als woning zijn de woonboten bestemd om duurzaam ter plaatse te functioneren. Het zijn geen varende woonschepen in juridische zin. Dat de woonboten zelfstandig kunnen varen en over een Certificaat van onderzoek beschikken, is onvoldoende om niet als bouwwerk te worden aangemerkt. Eiser heeft op de zitting nog verklaard dat de woonboten eens per drie jaar voor onderhoud naar de werf varen en dat hij een paar keer per jaar beide boten voor een feestje tegen elkaar legt in het midden van het water ter plaatse ( [plaats] ’). Eiser is ook van plan om in de toekomst naar historische nautische evenementen te varen, maar dat is er vanwege de Corona-maatregelen nog niet van gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is ook daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming veranderd is van ter plaatse liggen ten behoeve van wonen naar varen. Dat geldt temeer nog voor het verhuurde woonschip, omdat niet is gebleken dat de huurder ook van plan is om in de toekomst aan nautische evenementen te gaan deelnemen. Verweerder heeft de woonboten dus terecht aangemerkt als drijvend bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning nodig is.5.3

De vergelijking met het andere woonschip gaat niet op, omdat het daar ging om de vervanging van een woonschip door een nieuw schip. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting toegelicht, hetgeen door eiser niet is betwist, dat aannemelijk is gemaakt dat met het betreffende schip meer dan incidenteel gevaren zal worden.

Is een verklaring van geen bedenkingen vereist?6.1

Eiser voert aan dat er een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad gevraagd had moeten worden en dat de gemeenteraad de voorbereiding en besluitvorming op de aanvragen had moeten uitvoeren. Op grond van artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist. De gemeenteraad heeft dit gedaan met het Delegatiebesluit van 10 september 2010 en heeft daarbij aangesloten bij de benoemde kernpunten van beleid, zoals opgenomen in de Structuurvisie 2040. Volgens eiser betreft dit overwegend algemeen geformuleerd ruimtelijk beleid dat niet kan dienen als concreet toetsingskader voor het vaststellen van strijd met dit beleid en is het onvoldoende onderscheidend. Het Delegatiebesluit is daarom volgens eiser onverbindend, met als gevolg dat een verklaring van geen bedenkingen had moeten worden gevraagd. Subsidiair voert eiser aan dat een verklaring van geen bedenkingen had moeten worden gevraagd, omdat de aanvraag volgens verweerder in strijd is met de Hoofdgroenstructuur, wat benoemd is als een kernpunt van beleid.6.2

In de uitspraak van 27 januari 201617 heeft de Afdeling over het Delegatiebesluit van 10 september 2010 geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het door de gemeenteraad genomen aanwijzingsbesluit, wegens strijd met de rechtszekerheid, onverbindend is. In deze zaak gaat het om hetzelfde Delegatiebesluit. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat het Delegatiebesluit onvoldoende onderscheidend is. De rechtbank volgt verder het standpunt van verweerder dat de omgevingsvergunning ook afgewezen is wegens strijd met de goede ruimtelijke ordening, omdat de woonboten in de ecologische verbindingszone liggen. Dat is een zelfstandige afwijzingsgrond, waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen nodig is. De grond faalt.

De voorbereidingsprocedure7.1

Eiser betwist niet dat, op basis van het vigerende bestemmingsplan, drijvende bouwwerken niet zijn toegestaan op de voor ‘Water’ bestemde gronden ter plaatse. Wel voert eiser aan dat de woonboten onder de beschermende werking van het bouwovergangsrecht vallen.18 Verweerder heeft zich volgens hem ten onrechte op het standpunt gesteld dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan, waardoor een omgevingsvergunning vereist is.19 Eiser concludeert dat de aanvragen om omgevingsvergunningen hadden moeten worden beoordeeld volgens de reguliere voorbereidingsprocedure. De beslistermijn liep af op

23 januari 2020. Artikel 3.9, derde lid, van de Wabo verklaart de regeling inzake de zogeheten ‘lex silencio positivo’ overeenkomstig van toepassing op aanvragen die via de reguliere voorbereidingsprocedure voorbereid worden. De omgevingsvergunningen zijn volgens eiser daarom van rechtswege verleend.7.2

De rechtbank overweegt als volgt. Het bestuursorgaan dient na ontvangst van een aanvraag om een omgevingsvergunning tijdig te bezien welke procedure daarop ingevolge de Wabo van toepassing is.20 De beantwoording van de vraag of ter zake van een aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd.21 Indien, voor zover thans van belang, de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en slechts een vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van deze wet is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Verweerder heeft tijdig aan eiser medegedeeld dat de aanvragen worden behandeld volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure, omdat de aanvragen in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan. Van een van rechtswege verleende vergunning is geen sprake, omdat de zogeheten ‘lex silencio positivo’ niet van toepassing is op de uitgebreide voorbereidingsprocedure.

Is het bouwovergangsrecht van toepassing?

8. Eiser voert aan dat de woonboten onder de beschermende werking van het bouwovergangsrecht vallen.22 De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 3.2.1, derde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat het bouwovergangsrecht geen legaliserende werking heeft.23 De woonboten hebben nooit met een vergunning aan de [adres 2] en [adres 1] ligplaats ingenomen. Het bouwovergangsrecht geldt alleen voor bestaande woonboten met een ligplaatsvergunning. Voor gevallen als deze heeft de wetgever met de Wet verduidelijking voorschriften woonboten een overgangsregeling willen treffen. Voor woonboten waarvoor voor 1 januari 2018 een ligplaatsvergunning was verleend, werd van rechtswege een omgevingsvergunning verkregen. Eiser heeft voor de woonboten nimmer een ligplaatsvergunning verkregen, zodat de genoemde overgangsregeling niet op de woonboten van eiser van toepassing is.

Is er strijd met de goede ruimtelijke ordening?9.1

Eiser voert aan dat indien in rechte vast komt te staan dat de reguliere voorbereidingsprocedure niet van toepassing is en geen verklaring van geen bedenkingen vereist is, het volgende geldt. Bij de behandeling van de aanvraag is door verweerder gebruik gemaakt van een ruimtelijke onderbouwing als bijlage bij de aanvraag. Als motivering voor de weigering wordt gegeven dat de ligplaatsen ter plaatse ongewenst zijn, omdat de [dijk] onderdeel uitmaakt van de ecologische verbindingszone en (daarmee) ook van de hoofdgroenstructuur. De ligplaatsen liggen echter binnendijks en daardoor volgens eiser buiten de ecologische verbindingszone en de hoofdgroenstructuur. De groene corridor en de migratie van beschermde diersoorten tussen de Diemervijfhoek richting Amsterdam, is ter plaatse buitendijks vormgegeven. Of er sprake zal zijn van een significante aantasting moet uiteindelijk ter plaatse worden beoordeeld door een ecoloog, maar lijkt in het geval van woonboten met extensief oevergebruik onwaarschijnlijk, aldus eiser.9.2

Volgens verweerder, kort weergegeven, prevaleert het provinciale en gemeentelijke belang ten aanzien van het realiseren van de ecologische verbindingszone boven het belang van bewoning op deze locatie. Verweerder verwijst in de Nota van beantwoording zienswijzen, welke onderdeel uitmaakt van de bestreden beslissingen, in dit verband naar diverse ecologische rapporten die zijn opgesteld in het kader van het bestemmingsplan Eerste herziening het Nieuwe Diep 2012. Dit bestemmingsplan voorzag eveneens in het wegbestemmen van woonboten maar dan meer westelijker gelegen langs de [dijk] . Ter plaatse liggen ook de ecologische verbindingszone en Hoofdgroenstructuur. In de Nota van beantwoording zienswijzen staat vermeld dat de rapporten zijn te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl.9.3

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 12 juli 201724 vastgesteld dat de oevers van de [dijk] deel uitmaken van de ecologische verbindingszone. De rechtbank stelt daarom vast dat de woonboten van eiser eveneens aan de [dijk] zijn gelegen zodat ook deze woonboten in de ecologische verbindingszone liggen. Eiser betwist niet dat de [dijk] ter hoogte van de plaats waar zijn woonboten liggen tot de ecologische verbindingszone behoort. Echter bevindt volgens eiser de verbindingszone zich slechts aan het buitendijkse deel (de noordzijde) van de [dijk] . De rechtbank volgt eiser niet in dat betoog. In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat de Afdeling heeft geoordeeld dat de oevers, dus de beide oevers, tot de ecologische zone behoren. Verder geldt dat de [dijk] ter plaatse een smalle strook land is van minder dan vijftig meter breed (bron: Google Maps). Het is daarom in het geheel niet aannemelijk dat het te beschermen ecologisch milieu (onder andere de migratie van beschermde diersoorten ter plaatse) zich uitsluitend bevindt aan de buitendijkse kant (de noordkant) van de [dijk] .9.4

De rechtbank overweegt dat het Het Nieuwe Diep eveneens aan de [dijk] ligt en op beperkte afstand van de woonboten van eiser. Ter plaatse bevindt zich een smalle strook land met aan beide kanten rietoevers, fiets- en wandelpaden, woonboten en andere bebouwing en voorzieningen op de oevers (steigers, tuinen). De conclusie uit de genoemde ecologische rapporten is dat de aanwezige woonboten, bebouwing en andere voorzieningen een belemmering vormen voor een optimale ontwikkeling van de groene corridor als onderdeel van de Hoofdgroenstructuur. De Afdeling heeft in genoemde uitspraak van

12 juli 2017 geoordeeld dat deze rapporten ten grondslag mochten worden gelegd aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Eerste herziening het Nieuwe Diep 2012.

De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet valt in te zien waarom de uitkomsten van deze ecologische onderzoeksrapporten niet van overeenkomstige toepassing zijn op de locatie van de woonboten van eiser. De feitelijke situatie in het gebied en locatie van de woonboten van eiser aan de [dijk] verschilt wat betreft inrichting, gebruik en natuur niet of nauwelijks van het gebied aan de [dijk] welke voorlag in de uitspraak van de Afdeling. Eiser is twee keer in de gelegenheid gesteld om te reageren op de rapporten, maar daar heeft hij geen gebruik van gemaakt. Ook heeft eiser geen tegenrapport ingediend. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder de ecologische rapporten ten grondslag mocht leggen aan zijn standpunt dat de ligging van de woonboten aan de [adres 2] en [adres 1] een negatief effect heeft op de ruimtelijke ordening.9.5

De slotsom is dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunningen heeft mogen weigeren. De rechtbank zal de beroepen in de zaken AMS 20/2887 en AMS 20/2888 tegen de besluiten van 3 juni 2020 ongegrond verklaren.

De beroepen tegen de weigering van de ligplaatsvergunningen (AMS 21/1082 en 21/1083)10.1

Verweerder heeft de ligplaatsvergunningen voor de woonschepen geweigerd, omdat de overige vergunningen (in dit geval: de omgevingsvergunningen) niet zullen worden verleend.25 De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunningen heeft geweigerd. Omdat eiser niet aan de voorwaarden in de Vob heeft voldaan, was verweerder dan ook gehouden om de ligplaatsvergunningen te weigeren. Verweerder heeft de ligplaatsvergunningen daarom terecht geweigerd.10.2

Eiser heeft de rechtbank verzocht om ook te beoordelen of hij in aanmerking komt voor een ligplaatsvergunning voor een varend woonschip. De rechtbank heeft in overweging 5.2 vastgesteld dat de woonschepen in juridische zin geen varende woonschepen zijn en dat voor de woonschepen een omgevingsvergunning vereist is. Ook om die reden heeft verweerder dus terecht een ligplaatsvergunning voor een varend woonschip geweigerd.10.3

De beroepen in de zaken AMS 21/1082 en AMS 20/1083 zijn ongegrond.

Proceskosten en griffierecht (alle zaken)

11. Bij deze uitkomst van de beroepen is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

In de zaken AMS 20/2887 en 20/2888:

de rechtbank verklaart de beroepen tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk; de rechtbank verklaart de beroepen tegen de besluiten van 3 juni 2020 ongegrond;

in de zaak AMS 20/4477:

de rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

in de zaken AMS 21/1082 en 21/1083:

de rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter, en

mr. A.E.J.M. Gielen en mr. D. Bode, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon en

mr. A.C. Hummel, griffiersDe beslissing is in het openbaar uitgesproken.

griffier

voorzitter

De griffier en de voorzitter zijn verhinderd

de uitspraak te ondertekenen. Daarom is

ondertekend door mr. D. Bode

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

1Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.

2Artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo.

3Artikel 2.3.1, vierde lid, van de Vob.

4Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1331.

5Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:810.

6Paragraaf 3.3 van de Wabo.

7Artikel 19 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

8Structuurplan Amsterdam.

9ECLI:NL:RVS:2019:810.

10Artikel 2:14 van de Awb.

11Artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo.

12Afdeling 3.4 van de Awb, artikel 3.10, eerste lid, en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo.

13ECLI:NL:RVS:2013:CA0693.

14ECLI:NL:RVS:2017:2675.

15ECLI:NL:RVS:2019:810.

16ECLI:NL:RVS:2014:1331.

17ECLI:NL:RVS:2016:133.

18Artikel 10 van de planregels (1996).

19Artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo.

20Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1465.

21Artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo.

22Artikel 10 van de Planregels.

23Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1886.

24ECLI:NL:RVS:2017:1886.

25Artikel 2.3.1, vierde lid, van de Vob.