Uitspraak van de week 25/01/2022
Week III januari 2022:
ECLI:NL:RBROT:2022:227
Uitspraak delenInstantieRechtbank RotterdamDatum uitspraak12-01-2022Datum publicatie17-01-2022ZaaknummerC/10/624870 / HA ZA 21-790
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Bevoegdheidsincident. Sectorbevoegdheid. Huur en verhuur schip. Art. 93 en art. 94 Rv. Verwijzing naar de kantonrechter.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/624870 / HA ZA 21-790
Vonnis in incident van 12 januari 2022
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
FLUVIA HH GMBH N.V.,
gevestigd in Hamburg,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.J. van de Velde te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DECOIL BEVENRODE B.V.,
gevestigd in Vlaardingen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DECOIL GROUP B.V.,
gevestigd in Vlaardingen,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. B.R. Kleij te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘Fluvia’ en ‘Decoil Bevenrode en Decoil Group’ worden genoemd.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -de dagvaarding van 17 augustus 2021, met producties 1 tot en met 16;
- -de incidentele conclusie tot onbevoegdheid;
- -de conclusie van antwoord in incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2.De vorderingen in de hoofdzaak
2.1.
In de hoofdzaak vordert Fluvia om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Decoil Bevenrode en Decoil Group hoofdelijk te veroordelen om aan Fluvia te betalen:
- de reparatiekosten ad € 148.800,48, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, minus de borg ad € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, met ingang van de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele betaling;
- de schoonmaak- en gasvrijkosten ad € 740,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, met ingang van de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele betaling;
- de onderhouds- en Klassekosten ad € 14.106,42, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, met ingang van de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele betaling;
- de openstaande vrachtfacturen voor de maanden januari en februari 2021 ad € 40.500,00, te vermeerderen met de contractuele boeterente van 1% per maand krachtens artikel 3 sub e van de bevrachtingsovereenkomst, dan wel de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, met ingang van 1 januari 2021 respectievelijk 1 februari 2021, dan wel met ingang van de dag van de dagvaarding, in beide gevallen tot aan de dag van de algehele betaling;
- de expertisekosten ad € 1.470,00, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, met ingang van de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele betaling;
- de buitengerechtelijke incassokosten, vastgesteld op grond van de Staffel buitenrechtelijke incassokosten (BIK) op € 2.803,08, dan wel een zodanig bedrag dat de rechtbank in goede justitie meent te behoren;
met veroordeling van Decoil Bevenrode en Decoil Group in de proceskosten en de nakosten.2.2.
Fluvia legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.2.2.1.
Op 30 november 2018 is ter zake van het schip [naam schip] (hierna: het schip) een rompbevrachtingsovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) tot stand gekomen tussen Fluvia en Decoil Transport B.V. (hierna: Decoil Transport). Achter de Overeenkomst werd een garantstelling gehecht, middels welke Decoil Group zich garant stelde voor de maandelijkse betalingen van de huur door Decoil Transport. Op 21 januari 2019 werd een addendum bij de Overeenkomst ondertekend, waarin werd overeengekomen dat de bevrachter/huurder werd gewijzigd van Decoil Transport naar Decoil Bevenrode.2.2.2.
Doordat Decoil Bevenrode structureel tekortschoot in de verplichting om de maandelijks aan Fluvia verschuldigde huur bij vooruitbetaling te voldoen, heeft Fluvia – nadat zij Decoil Bevenrode in gebreke heeft gesteld en heeft gesommeerd – de Overeenkomst per 15 februari 2021 ontbonden op grond van artikel 19 sub a van de Overeenkomst. Decoil Bevenrode heeft vervolgens meegewerkt aan het terugleveren van het schip.2.2.3.
Decoil Bevenrode heeft nog steeds niet de laatste vrachttermijnen voor de maanden januari en februari 2021 voldaan, zodat Fluvia hier betaling van vordert. Daarnaast maakt Fluvia op grond van artikel 3 sub e van de Overeenkomst aanspraak op de contractuele boeterente van 1% per maand.2.2.4.
Nadat het schip was teruggeleverd, is het schip geïnspecteerd en is een uithuurrapport opgesteld waarin een expert alle schades heeft opgesomd die tijdens de bevrachtingsperiode zijn ontstaan. Op grond van artikel 10 sub a van de Overeenkomst moest Decoil Bevenrode het schip in dezelfde conditie terugleveren als waarin het schip zich bij de overdracht bevond. Uit het uithuurrapport volgt dat Decoil Bevenrode dit niet heeft gedaan; het schip vertoonde een groot aantal gebreken. Fluvia heeft verschillende werkzaamheden laten uitvoeren om het schip weer in dezelfde staat terug te brengen. Van de kosten die in dat kader zijn gemaakt, wordt betaling gevorderd.2.2.5.
Daarnaast moesten de scheepstanks op grond van artikel 10 sub 1 van de Overeenkomst bij teruglevering schoon en gasvrij zijn. Dit bleek bij teruglevering niet het geval te zijn. Derhalve heeft Fluvia de scheepstanks schoon en gasvrij laten maken. Ook van de kosten die dit met zich meebracht, wordt betaling gevorderd.2.2.6.
Op grond van artikel 8 van de Overeenkomst komen onderhouds- en Klassekosten tijdens de duur van de overeenkomst voor rekening van Decoil Bevenrode. Door Fluvia zijn tijdens de duur van de Overeenkomst echter verschillende facturen betaald die betrekking hebben op onderhouds- en Klassekosten. Ook van deze kosten wordt derhalve betaling gevorderd.2.2.7.
Verder maakt Fluvia op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW aanspraak op de door haar gemaakte expertisekosten.2.2.8.
Tot slot maakt Fluvia op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten conform de Staffel buitengerechtelijke incassokosten.
3.Het geschil in het incident
3.1.
Decoil Bevenrode en Decoil Group vorderen, kort gezegd, interne verwijzing van de zaak naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, met veroordeling van Fluvia in de proceskosten van het incident, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.3.2.
Decoil Bevenrode en Decoil Group stellen daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende. De vorderingen van Fluvia vloeien voort uit de Overeenkomst en betreffen huurvorderingen, althans deze zijn betrekkelijk tot huur en verhuur. Decoil Bevenrode en Decoil Group zijn dan ook van mening dat op grond van artikel 93 sub c Rv de kamer voor kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam bevoegd is om van de onderhavige vordering kennis te nemen en niet de rechtbank.3.3.
Fluvia refereert zich aan het oordeel van de rechtbank en voert verweer tegen de veroordeling in de proceskosten in het incident.3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling in het incident
4.1.
Het verweer dat de zaak ten onrechte niet is aangebracht bij de kamer voor kantonzaken en daarnaar verwezen moet worden, is vóór alle weren ten gronde en daarmee tijdig gevoerd.4.2.
Op grond van artikel 93 sub c Rv worden – onder meer – door de kantonrechter behandeld en beslist zaken betreffende een huurovereenkomst. Dit betreft zowel de huur van woon- en bedrijfsruimte, als de huur van alle (andere) onroerende en roerende zaken. Indien een zaak meer vorderingen betreft en tenminste één daarvan een vordering is als bedoeld in artikel 93 sub c Rv, dan worden deze vorderingen alle door de kantonrechter behandeld en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet (artikel 94 lid 2 Rv).4.3.
De Overeenkomst heeft betrekking op de huur en verhuur van het schip. De vorderingen onder i, ii, iii en iv vinden hun grondslag in de Overeenkomst en betreffen derhalve aardvorderingen als bedoeld in artikel 93 sub c Rv. De overige vorderingen verzetten zich gezien de samenhang tegen afzonderlijke behandeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen. Nu Fluvia zich aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd, zal de rechtbank de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank verwijzen.4.4.
Nu Fluvia de zaak ten onrechte niet bij de kamer voor kantonzaken heeft aangebracht, zal Fluvia worden veroordeeld in de kosten van het incident. Die proceskosten worden tot aan deze uitspraak begroot op € 563,00 (één punt) aan salaris voor de advocaat van Decoil Bevenrode en Decoil Group. Deze proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe is gegrond op de wet en er geen redenen zijn het niet in te willigen.
5.De beslissing
De rechtbank:
in het incident5.1.
wijst de vordering tot verwijzing naar de kamer voor kantonzaken toe;5.2.
veroordeelt Fluvia in de kosten van het incident, aan de zijde van Decoil Bevenrode en Decoil Group tot op heden begroot op € 563,00 aan salaris advocaat;5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, en wel naar de rolzitting van dinsdag 1 februari 2022 om 10:00 uur;5.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren;5.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen;5.7.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en op 12 januari 2022 in het openbaar uitgesproken.
3349 / 638