Uitspraak van de week 15/12/2021
Week II december 2021:
ECLI:NL:RBROT:2021:13170
Uitspraak delenInstantieRechtbank RotterdamDatum uitspraak29-12-2021Datum publicatie10-01-2022ZaaknummerC/10/609609/HA ZA 20-1190
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Aanneming van werk: antifoulingbehandeling van aluminium schip. Ondeugdelijke uitvoering, bestaande in inadequate toepassing van door aannemer gekozen materiaal. Schip geheel verloren. Geen eigen schuld opdrachtgever. Schadevergoeding.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/609609/HA ZA 20-1190
Vonnis van 29 december 2021
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] , [land] ,
eiser,
advocaat: mr. T. Roos te Capelle aan den IJssel,
tegen
1. [gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat: mr. C. Bruin te Den Haag
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1.De procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding van 26 november 2020, met 10 producties
– de conclusie van antwoord met 5 producties
– de brief van mr. Roos van 22 april 2021 met bijlage en productie 11
– de brief van de waarnemend griffier van 16 februari 2021, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 24 juni 2021, welke datum later op verzoek van de advocaat van [eiser] is gewijzigd in 26 april 2021
– de brief van de waarnemend griffer van 12 maart 2021 met een zittingsagenda;
– de spreekaantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling van mr. Roos en mr. Bruin;
– de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die op 26 april 2021 heeft plaatsgevonden.1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven.1.3
Ten slotte is het vonnis nader bepaald op vandaag.
2.De vaststaande feiten
2.1
[eiser] is eigenaar van het zeewaardig aluminium zeiljacht “ [naam schip] ” (hierna: het schip). Het schip is in 1982 gebouwd. In 2013 is de waarde van het schip getaxeerd op € 150.000,-.2.2
[gedaagde] exploiteert een jachthaven, winterberging en allround watersport-servicebedrijf.2.3
[gedaagde] heeft op 9 mei 2018 aan [eiser] op diens verzoek offerte uitgebracht voor een zogenaamde antifoulingbehandeling van het onderwaterschip. Antifouling is een aangroeiwerende verf die wordt aangebracht op de bestaande verf op het onderwaterschip. Deze verf zorgt ervoor dat (micro)organismen zich niet of slecht kunnen hechten aan de romp. Het onderwaterschip blijft daardoor glad en vrij van aangroei.
De offerte vermeldt:
– Antifoulingbehandeling onderwaterschip
– Plaatselijk corrosievorming voorbehandelen en behandelen met primer
(…)
–“We kunnen voor deze werkzaamheden geen garantie geven voor wat betreft de hechting van de antifoulinglaag, omdat het aluminium onderwaterschip corrosie vertoont.
-We adviseren het onderwaterschip op termijn te laten stralen om een optimaal resultaat te kunnen verkrijgen”
Het geoffreerde bedrag was € 1.336,06 inclusief btw.2.4
Bij e-mailbericht van 13 mei 2018 heeft [eiser] met enkele woorden (“ok for the antifouling quote”) akkoord gegeven voor de antifoulingbehandeling.
De behandeling is vervolgens in de loop van de maand mei 2018 uitgevoerd.
Daarbij heeft [gedaagde] gebruik gemaakt van Interspeed Extra en Primocon, beide van fabrikant International, onderdeel van AKZO NOBEL.2.5
Het productblad van Interspeed Extra vermeldt, voor zover hier van belang:
“(…)
* Geschikt voor alle oppervlakken, inclusief aluminium
(…)
APPLICATIE EN GEBRUIK
Voorbehandeling: REEDSGEANTIFOULDE OPPERVLAKKEN
(…)
Als de oude antifouling niet verenigbaar of onbekend is, breng dan een sluitlaag Primocon aan.
Toepasbaarheid/Oppervlakken Geschikt voor gebruik op alle oppervlakken, inclusief met primer voorbehandelde aluminium/lichtmetaal en verzinkte oppervlakken.
(…)”2.6
Het productblad van Primocon vermeldt, voor zover hier van belang:
“(…)
Teervrije sneldrogende conventionele 1-component primer voor alle delen onderwater. Kan gebruikt worden onder alle antifoulings van International of als sluit-/tussenlaag over niet geschikte of onbekende antifoulings.
(…)
APPLICATIE EN GEBRUIK
Voorbehandeling: (…)
ALUMINIUM (…) Breng de eerste laag International Primer zo snel mogelijk aan (…) volgens de voorschriften voor het specifieke verfsysteem.
(…)
Methode: (…) Breng het volgende aantal lagen aan: (…) Aluminium (…)- 5 (…).
Enkele belangrijke punten: (…)
Onder bepaalde omstandigheden kan het mogelijk zijn dat de beoogde droge laagdikte van 40 micron niet in een enkele laag gehaald wordt. Voor verwerking op polyester gelcoat is een enkele laag Primocon voldoende, zolang de droge laagdikte 20 micron of meer is. Op andere oppervlakken zullen meerdere lagen gezet moeten worden, dit om er zeker van te zijn dat voldoende laagdikte is aangebracht om het oppervlak te beschermen. (…)”2.7
Begin oktober 2018 zag [eiser] dat er witte plekken zitten op het onderschip van zijn schip en stuurt vervolgens op 2 oktober 2018 een e-mailbericht aan [gedaagde] dat, voor zover hier van belang, luidt:
“Interspeed is it compatible with aluminium? Can you send me the technical sheet of the antifouling used? I noticed at the level of the flotation line of the white spot (electrolysis?). Is there a current leak in the hull?(…) Please check if there is a current leak and if the antifouling was well conpartible with the aluminium.
(…)”2.8
Een e-mailbericht van [gedaagde] aan [eiser] van 3 oktober 2018 luidt, voor zover hier van belang:
“(…)
Yes, Interspeed is compatible with aluminium. Before we applied the antifouling, we specifically asked our supplier about this. Technical sheet is attached (in Dutch).
(…)”2.9
Een e-mailbericht van [gedaagde] aan [eiser] van 10 oktober 2018 luidt, voor zover hier van belang:
“(…)
I want to suggest that we take the boat out of the water to check the hull and then take it from there.
We want to establish where these white spots are coming from, and if necessary we can carry out a electrolysis survey after that.
Please let us know if that is OK with you?
(…)”2.10
Een e-mailbericht van [eiser] aan [gedaagde] van 11 oktober 2018 luidt, voor zover hier van belang:
“It’s ok for me”2.11
Op 12 oktober 2012 heeft [gedaagde] het schip uit het water gehaald. Zij heeft toen foto’s van het onderwaterschip gemaakt.2.12
Met instemming van [eiser] heeft [gedaagde] door het bedrijf Tijssen Elektro een meting aan de elektrische installatie van het schip laten uitvoeren, waarna Tijssen Elektro – kort samengevat – heeft geconcludeerd dat de galvanische isolator onvoldoende beschermt tegen elektrolyse en dat de waterslangen geïsoleerd moeten worden.
[gedaagde] heeft het schip vervolgens teruggelegd in het water.2.13
Op 4 maart 2019 heeft [gedaagde] het schip weer uit het water gehaald, met het oog op de uitvoering van door Tijssen Elektro geadviseerde werkzaamheden.
Zij heeft toen foto’s gemaakt van de witte plekken op het onderwaterschip. Die waren in aantal en omvang toegenomen.2.14
Bij brief van 24 april 2019 heeft de toenmalige advocaat van [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade die voortvloeit uit een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van aanneming.
[eiser] stelt daarin, onder verwijzing naar een rapport van KM Yachtbuilders van 20 maart 2019, dat de witte plekken zijn veroorzaakt door elektrolytische corrosie, die op haar beurt is veroorzaakt door de ondeugdelijk aangelegde elektrische installatie van de boot/ondeugdelijk door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden aan die installatie in mei 2018.
Bij brief van 10 juli 2019 heeft hij, onder verwijzing naar een rapport van Jachtexpert
[persoon A] van 2 juli 2019, daaraan toegevoegd dat in het elektrisch systeem van het schip als zodanig geen oorzaak kon worden gevonden, maar dat uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat het door [gedaagde] gebruikte antifoulingmateriaal ruwweg 3% koper bevatte, en dat koperhoudende systemen nooit op een aluminium romp mogen worden aangebracht, omdat dit elektrolytische corrosie veroorzaakt.
3.De vordering
3.1
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt aan hem te betalen een bedrag van € 142.674,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2020, met haar veroordeling in de proceskosten.3.2
Hij baseert zijn vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
De overeenkomst tussen hem en [gedaagde] is een overeenkomst van aanneming van werk. [gedaagde] was verplicht de overeengekomen werkzaamheden als een zorgvuldig aannemer uit te voeren. Zij had behoren te weten, of anders moeten onderzoeken, welke eisen golden voor het gebruik van een antifoulingmiddel op een aluminium schip. Zij had behoren te weten dat de door haar toegepaste antifoulingbehandeling een corrosieproces zou veroorzaken wanneer de laagdikte daaronder onvoldoende was. Wanneer zij van mening was dat de controle van de laagdikte niet tot haar werkzaamheden behoorde had zij als professioneel aannemer hem daarop moeten wijzen en hem, op grond van artikel
7:754 BW, moeten waarschuwen voor de daaraan verbonden risico’s. Dat heeft zij niet gedaan. Ook heeft zij nagelaten in voldoende mate een primer aan te brengen.
Toen geconstateerd was dat het onderwaterschip corrosie vertoonde heeft [gedaagde] het schip weer te water gelaten, in plaats van het op het droge te houden. Daardoor is de corrosie, die op 11 oktober 2018 nog reparabel zou zijn geweest, zodanig verergerd dat zij dat in maart 2019 niet meer was, althans dat reparatie economisch niet verantwoord is, omdat zij de dagwaarde van het schip overtreft.
[gedaagde] is dus tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van aanneming en is dus aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade.
De schade bestaat uit de volgende posten:
1. totaal verlies schip € 100.000,-
2 genotsderving € 30.000,-
3 juridische kosten € 6.262,29, althans € 2.075,-
4 expertisekosten € 6.412,28
_______________________________
totaal € 142.674,57
Hij onderbouwt de schade als volgt.
1. Hij moet in de positie worden gebracht waarin hij zich zou hebben bevonden als [gedaagde] de antifouling wel op de juiste manier had aangebracht. De schade bestaat uit het bedrag dat nodig is om een gelijkwaardig schip te verkrijgen. De dagwaarde van het schip in onbeschadigde toestand was € 100.000,-. Het schip heeft geen restwaarde.
2 Hij heeft in 2019 niet het genot van het schip gehad. Als het schip beschikbaar was geweest zou hij in het seizoen, van april tot en met oktober in de zomer drie weken en eens in de drie weken een weekend, met het schip hebben gezeild. Ook het seizoen 2020 is verloren gegaan. De genotsderving is vermogensschade die hij in totaal op € 30.000,- begroot.
3 Hij heeft juridische kosten gemaakt voor de werkzaamheden van [persoon B] . Subsidiair maakt hij aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten conform het BIK-tarief.
4 De kosten voor de werkzaamheden van de heer [persoon C] bedroegen € 6.412,28. Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW voor vergoeding in aanmerking.
4.Het verweer
[gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd bestreden. Zij concludeert tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten voor het geval betaling niet binnen die termijn plaatsvindt.
Op het verweer van [gedaagde] gaat de rechtbank hierna, waar nodig, in.
5.De beoordeling
5.1
bevoegdheid en toepasselijk recht
Omdat [eiser] in België woont heeft de rechtsverhouding tussen hem en [gedaagde] een internationaal karakter. Daarom moet eerst worden vastgesteld of de Nederlandse rechter bevoegd is.
De hoofdregel van internationale bevoegdheid is neergelegd in artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de “Brussel I bis verordening”). Op grond van die bepaling is de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd.
Ingevolge artikel 4 lid 1 sub a van de Verordening (EG) nr. 593/2008 (de “Rome-I-verordening) is, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser] en [gedaagde] een rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 van die Verordening hebben gemaakt, op dit geschil Nederlands recht van toepassing.5.2
tekortkoming?
[eiser] en [gedaagde] zijn het erover eens dat de door hen gesloten overeenkomst een aannemingsovereenkomst is.
Artikel 7:750 BW luidt:
Aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld.5.2.1
Deze overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] hield in het aanbrengen van een antifoulinglaag op de romp van het aluminium schip. Niet meer en niet minder.
[eiser] heeft zelf geen aanwijzingen gegeven over de wijze waarop de behandeling moest worden verricht en evenmin specifieke normen genoemd waaraan die behandeling moest voldoen. Er is geen aanleiding om [eiser] , anders dan [gedaagde] bepleit, als een deskundige op het terrein van het aanbrengen van antifouling te beschouwen. Hij is niet meer dan een geïnteresseerde consument. Het was aan [gedaagde] , als professional, om op basis van haar eigen deskundigheid en ervaring de opdracht uit te voeren. [eiser] mocht als opdrachtgever verwachten dat het schip na de antifoulingbehandeling door [gedaagde] de kwaliteitseigenschappen bezat die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn (zie: Jansen, C.E.C., Aanneming van werk (Mon. BW nr. B84) 2013/18)
[gedaagde] heeft de keuze gemaakt voor de te gebruiken materialen: Interspeed en Primocon, beide van fabrikant International. Het was ook [gedaagde] die de keuze maakte voor de wijze van toepassing van die materialen, in relatie tot het materiaal waaruit de romp bestond: aluminium.
[eiser] en [gedaagde] zijn het er op basis van de rapporten van de deskundigen
[persoon C] en [persoon D] over eens dat de oorzaak van de ernstige corrosie is gelegen in het feit dat de laag tussen de aluminium romp en de door [gedaagde] aangebrachte antifouling onvoldoende was voor bescherming tegen corrosie.
[eiser] ’s standpunt is dat [gedaagde] is tekortgeschoten door slechts één laag primocon aan te brengen, althans niet te controleren of de voorgeschreven lagen Primocon aanwezig waren.
[gedaagde] verweert zich daartegen door te stellen dat zij conform de instructies op de productbladen heeft gewerkt. Zij heeft, voordat zij de antifouling aanbracht plaatselijk, daar waar kale plekken zichtbaar waren, het onderwaterschip bijgewerkt met Primocon.
De controle van de laagdikte van het verfsysteem behoorde niet tot haar werkzaamheden, aldus [gedaagde] , onder verwijzing naar een e-mailbericht van de heer [persoon E] van [bedrijf D] van 8 april 2020 (bijlage 18 bij productie 4 bij conclusie van antwoord).
Tussen partijen is niet in geschil dat bij aluminium rompen galvanische corrosie kan optreden en dat deze in die zin dus kwetsbaarder zijn dan schepen met polyester rompen. Eveneens is niet in geschil dat [gedaagde] met deze kwetsbaarheid van aluminium rompen bekend was. Tot slot is niet door [gedaagde] betwist dat antifouling koper kan bevatten en dat de aanwezigheid van koper op aluminium in het water tot galvanische corrosie leidt.
Het productblad van Primocon noemt bij toepassing op aluminium het aanbrengen van 5 lagen. [gedaagde] is er blijkens haar toelichting bij de mondelinge behandeling vanuitgegaan dat dit voorschrift alleen gold bij toepassing op een kaal, dus nog ongeverfd, schip, wat echter niet expliciet in de tekst staat vermeld. Uit het feit dat het Primocon productblad voorschrijft dat een aluminium romp 5 lagen Primocon nodig heeft alvorens de antifouling kan worden aangebracht – waar een polyester romp slechts 1 laag nodig heeft – volgt dat de gebruikte antifouling niet zonder afdoende beschermingslagen op een aluminium romp kan worden aangebracht. Dit blijkt ook uit het productblad waar onder belangrijke punten genoteerd is dat “Op andere oppervlakken zullen meerdere lagen gezet moeten worden, dit om er zeker van te zijn dat voldoende laagdikte is aangebracht om het oppervlak te beschermen. (…)” Nu [gedaagde] als scheepswerf bekend had kunnen en moeten zijn met de extra kwetsbaarheid van aluminium rompen had het in de gegeven omstandigheden op haar weg als professional gelegen om ofwel bij de fabrikant op dit punt navraag te doen, dan wel zich bij [eiser] van informatie te voorzien over de bestaande antifouling en de bestaande laagdikte en bij twijfel of onbekendheid het zekere voor het onzekere te nemen. Alertheid bij de uitvoering van de antifoulingbehandeling was daarom zeker vereist.5.2.3
Artikel 7:760 lid 1 BW bepaalt:
De gevolgen van een ondeugdelijke uitvoering van het werk, die te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van door de aannemer gebruikte materialen of hulpmiddelen, komen voor rekening van de aannemer.
In het verlengde van deze bepaling geldt dat ook voor de overige keuzes die de aannemer maakt in het kader van de uitvoering van het werk, namelijk de wijze van toepassing van de door hem gekozen materialen. De aannemer is immers verplicht die keuzes te maken met inachtneming van de eisen van goed en deugdelijk vakwerk (zie eveneens: Jansen, C.E.C., Aanneming van werk (Mon. BW nr. B84) 2013/18).
Niet in geschil is dat schip als verloren moet worden beschouwd en evenmin in geschil is dat dit het gevolg is van het aanbrengen van de antifoulingverf zonder afdoende voorbehandeling van het schip met Primocon. Dit leidt dan ook tot de conclusie dat [gedaagde] is tekortgeschoten. Die tekortkoming houdt verband met de – inadequate – keuze die [gedaagde] heeft gemaakt bij de wijze van toepassing van het door haar gekozen materiaal.
Zij kan zich daarom niet disculperen en is aansprakelijk voor de schade van [eiser] .5.2.4
Gelet op het vorengaande kan in het midden blijven of [gedaagde] voorts ook is tekort geschoten bij het opnieuw te water laten van het schip in oktober 2018 nu haar aansprakelijkheid voor de schade aan het schip reeds is gegeven.5.2.5
eigen schuld van [eiser] ?
[gedaagde] voert subsidiair een eigen schuld verweer, waarvoor zij verschillende gronden aandraagt. Allereerst stelt [gedaagde] dat er sprake is van eigen schuld omdat [eiser] zelf onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het onderhoud van het verfsysteem, terwijl hij als eigenaar primair verantwoordelijk is voor het onderhoud van de boot. Daarom acht zij hem medeschuldig, wat volgens haar tot een 50-50 verdeling van de schade moet leiden.
Artikel 6:101 BW spreekt van “omstandigheden die aan de benadeelde kunnen worden toegerekend”. De vraag is nu of [eiser] zelf in de gegeven omstandigheden verkeerd heeft gehandeld. [gedaagde] onderbouwt haar verweer slechts door te verwijzen naar [eiser] ’s verantwoordelijkheid als eigenaar. Dat [eiser] als eigenaar verantwoordelijk is voor het onderhoud van het schip spreekt vanzelf, maar dat brengt nog niet mee dat hij verkeerd heeft gehandeld door geen onderzoek te doen naar onderhoud van het verfsysteem. Hij heeft zijn schip juist aan [gedaagde] toevertrouwd voor een behandeling. De uitvoering van een antifoulingbehandeling ligt nu juist ook in de invloed- en risicosfeer van [gedaagde] als professionele aannemer en niet in die van [eiser] als niet-professionele consument.
[gedaagde] voert voorts aan dat er sprake is van eigen schuld bij [eiser] nu hij in oktober 2018 geen opdracht heeft gegeven aan [gedaagde] om de boot droog te stallen en vervolgens in de periode december 2018 tot eind februari 2019 zou hebben stilgezeten alvorens [gedaagde] de opdracht te geven om de door Tijssen Elektro gerapporteerde werkzaamheden uit te voeren (zie 2.12).
De rechtbank gaat ook hierin niet mee. Daarbij neemt zij in aanmerking dat, zoals ter zitting door expert [persoon D] is toegelicht, een probleem met het elektrisch systeem van het schip de meest logische oorzaak is voor corrosieproblemen bij aluminium schepen. Volgens [persoon D] leek dat ook bij het schip van [eiser] aan de orde te zijn en daarom is hier in eerste instantie onderzoek naar gedaan. [persoon D] verklaarde in dit kader dat een boot in het water moet liggen om gericht op zoek te kunnen gaan naar problemen in het elektrisch systeem. Daarom is het schip in eerste instantie niet uit het water gehaald. Toen was echter niet bekend met welk tempo de corrosie zich ontwikkelde, aldus [persoon D] .
Het beroep op eigen schuld kan onder deze omstandigheden dan ook niet slagen.5.3
omvang van de schade5.3.1
[eiser] stelt zijn schade als gevolg van het verlies van het schip op een bedrag van € 100.000,-. Hij baseert zich op het rapport van [persoon C] van ingenieurs- en expertisebureau [persoon C] van 17 november 2020, die een gemotiveerde schatting heeft gemaakt van de dagwaarde van het schip, mede gerelateerd aan de te verwachten herstel- en transportkosten, inclusief btw.
[gedaagde] bestrijdt de hoogte van dat bedrag. Bij de mondelinge behandeling heeft zij erop gewezen dat het bedrag van € 100.000,- juist zou zijn voor een perfect onderhouden schip, waarvan echter volgens haar geen sprake was. Dat laatste is door [eiser] niet weersproken.
[gedaagde] baseert zich mede op het rapport van [persoon D] van 12 mei 2020, waarin de dagwaarde op € 80.000,- wordt gesteld en wordt uitgegaan wordt van een restwaarde van € 40.000,-. Volgens [eiser] is er geen sprake van een restwaarde.
[persoon D] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij een schatting heeft willen maken om de omvang van het probleem te duiden en dat hij geen specifiek onderzoek heeft verricht naar opkopers en hersteloffertes.
De rechtbank gaat uit van de onderbouwde schatting van [persoon C] , maar houdt rekening met de mindere onderhoudstoestand van het schip en begroot de schade op dit punt schattenderwijs op € 90.000,-. Dat er restwaarde is, is gemotiveerd betwist door [eiser] en vervolgens door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank aan dit verweer voorbij gaat.5.3.2
[eiser] stelt schade te hebben geleden doordat hij gedurende twee vaarseizoenen niet het genot van het schip heeft gehad. Hij stelt die schade “in redelijkheid” op € 15.000,- per vaarseizoen.
[gedaagde] heeft daartegenover gesteld dat de waarde van het door [eiser] gemiste genot van het schip moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen, maar dat gesteld noch gebleken is welke uitgaven [eiser] heeft gedaan.
De Hoge Raad overwoog in de arresten Burger/Brouwer (ECLI:NL:PHR:2005:AR6460) en Pollen/Linssen Yachts (ECLI:NL:HR:2008:BF1042): “Indien iemand uitgaven heeft gedaan ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en hij dit voordeel heeft moeten missen, zal met het oog op het begroten van de door hem geleden schade — die als vermogensschade moet worden aangemerkt — als uitgangspunt hebben te gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen en dat indien deze schade op de voet van art.6:98 BW aan een ander kan worden toegerekend als gevolg van een gebeurtenis waarvoor deze aansprakelijk is, die ander deze schade in haar geheel zal moeten vergoeden, tenzij dit, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, onredelijk zou zijn. (…)’.
[eiser] heeft gedurende twee vaarseizoenen niet het genot van het schip gehad, wat niet te beschouwen is als een gering of verwaarloosbaar gemis, zodat er aanleiding zou zijn om in lijn met het oordeel in de hiervoor genoemde arresten dat gemis als vermogensschade geheel voor vergoeding in aanmerking te laten komen, met hantering van het daarin bedoelde uitgangspunt.
[eiser] heeft zijn schade echter alleen gesteld op € 15.000,- per vaarseizoen en heeft, ook na betwisting van deze schadepost door [gedaagde] , geen onderbouwing gegeven van de over die perioden door hem gedane uitgaven. Daarmee heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan, zodat zijn vordering op dit punt niet kan worden toegewezen.5.3.3
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten die hij aan zijn voormalige advocaat heeft voldaan, een bedrag van € 6.262,29. [gedaagde] heeft aangevoerd dat
[persoon B] slechts twee aansprakelijkheidsstellingen heeft verstuurd en enkele andere dossierwerkzaamheden heeft verricht. Subsidiair maakt hij aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten conform het BIK-tarief van € 2.075,-.
[gedaagde] verzet zich tegen toewijzing van de advocaatkosten en voert aan dat conform de staffel BIK hoogstens een bedrag van € 987,50 voor vergoeding in aanmerking komt.
In het algemeen geldt dat voor toewijzing van volledige advocaatkosten bijzondere omstandigheden zijn vereist. Daarvan kan sprake zijn bij misbruik van procesrecht of wanneer het instellen van een vordering of het voeren van verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, onrechtmatig handelen oplevert. De lat ligt dus hoog. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding voor vergoeding van de door [eiser] aan zijn voormalige advocaat betaalde kosten.
Het besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten mist in dit geval toepassing (artikel 1 Besluit), maar de rechtbank zoekt aansluiting bij de in dat besluit genoemde tarieven, die zij redelijk acht. Aldus is toewijsbaar een bedrag van € 1.739,12.5.3.4
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten van de expertise van [persoon C] , een bedrag van € 6.412,28. [gedaagde] verzet zich daartegen en voert aan dat zij aanneemt dat dit bedrag is voldaan door de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] en dat het geen kosten zijn die [eiser] zelf heeft moeten dragen.
Dat verweer faalt. De kosten van expertise vormen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b BW en de omstandigheid dat die kosten door de verzekering van [eiser] zijn gedekt doet daaraan niet af.
Het bedrag van € 6.412,28, waarvan de hoogte niet is bestreden, is dan ook toewijsbaar5.4
resumé
In totaal is toewijsbaar:
€ 90.000,- (r.o. 5.3.1)
€ 1.739,12,- (r.o 5.3.3)
€ 6.412,28 (r.o. 5.3.4)
€ 98.151,405.5
wettelijke rente
De wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan zijn onweersproken en toewijsbaar zoals gevorderd.5.6
uitvoerbaar bij voorraad
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaar-bij voorraadverklaring. De rechtbank zal op dit punt beslissen zoals gevorderd.5.7
proceskosten
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De rechtbank begroot die kosten op € 87,99 aan dagvaardingskosten, €1.639,- aan griffierecht en op € 2.028 (2 punten à € 1.114,-) aan salaris voor de advocaat.
6.De beslissing
De rechtbank6.1
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 98.151,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 november 2020 tot de dag van volledige betaling;6.2
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 87,99 aan dagvaardingskosten, €1.639,- aan griffierecht en op € 2.028,- aan salaris voor de advocaat;6.3
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;6.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 29 december 2021.
2632/2054