Uitspraak van de week 15/03/2022
Week III maart 2022:
ECLI:NL:RBNHO:2022:1719
Uitspraak delenInstantieRechtbank Noord-HollandDatum uitspraak02-03-2022Datum publicatie15-03-2022ZaaknummerC/15/310752 / HA ZA 20-758
RechtsgebiedenVerbintenissenrecht
Bijzondere kenmerkenBodemzaak
Inhoudsindicatie
Is verkoper tekortgeschoten door vaartuig niet vrij van hypotheekrecht uit het Kadaster te leveren?VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/310752 / HA ZA 20-758
Vonnis van 2 maart 2022
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.H.J. Slager te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.E. Muller te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
[gedaagde] heeft een vaartuig verkocht aan [eiser] . De vraag is of [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, door het vaartuig niet vrij van hypotheek en uitschrijving uit het Kadaster te leveren. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat de doorhaling van het hypotheekrecht evenals de kadastrale uitschrijving na de levering mocht plaatsvinden. [eiser] heeft [gedaagde] ook de ruimte gegeven om dit na de levering te regelen, maar terecht raakte na bijna twee jaar zijn geduld definitief op. In maart 2018 heeft zijn advocaat [gedaagde] gemaand om de uitschrijving en de doorhaling van de hypotheek uiterlijk op 31 maart 2020 te regelen. [gedaagde] heeft echter niet tijdig voldaan aan deze aanmaning door pas op 20 juli 2020 voor de uitschrijving en doorhaling te zorgen, waardoor hij in verzuim is geraakt. Hij is dan ook schadeplichtig over de periode 1 april – 20 juli 2020. De rechtbank wijst een bedrag van € 1.000,– aan schadevergoeding toe, omdat het aannemelijk is dat [eiser] vanwege de tekortkoming van [gedaagde] enige schade heeft geleden. De gestelde waardedaling van het vaartuig als gevolg van de tekortkoming acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -het tussenvonnis van 7 juli 2021 en de daarin vermelde stukken;
- -de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De feiten
2.1.
Partijen hebben op 12 juni 2018 een overeenkomst gesloten over de verkoop door [gedaagde] aan [eiser] van een pleziervaartuig van het merk Fairline, voor een bedrag van
€ 97.500,– (hierna: de overeenkomst). Het pleziervaartuig (hierna: het vaartuig) is geleverd op 19 juni 2018. In de overeenkomst staat onder meer het volgende:
“Verkoper staat ervoor dat het door hem aangeleverde vaartuig zijn eigendom is en vrij van lasten en beperkingen, waaronder BTW-heffingen en invoerrechten en vrij van inschrijving in het kadaster. Van uitschrijving uit kadaster zal verkoper een document/bewijs van uitschrijving overleggen.”2.2.
Bij het sluiten van de overeenkomst heeft [gedaagde] aan [eiser] gemeld dat het vaartuig nog op zijn naam stond ingeschreven in het Kadaster.2.3.
[eiser] en [gedaagde] hebben in elk geval de volgende WhatsApp-berichten gewisseld:
26 maart 2019, [eiser] aan [gedaagde] : “Hey [gedaagde] Is er nog vooruitgang in de uitschrijving kadaster van de fairline ? Gr. [eiser] ”
26 maart 2019, [gedaagde] aan [eiser] : “Ben er mee bezig maar (…) die ex is i hoger beroep gegaan dus af wachten maar”
26 maart 2019, [eiser] aan [gedaagde] : “Ok. Wachten af. Succes”
14 september 2019, [gedaagde] aan [eiser] : “De zaak van hoger beroep dient maandag dus nog even afwachten”
14 september 2019, [eiser] aan [gedaagde] : “Thanx voor de info. Succes
Moet er toch eigenlijk wel eens van komen. Kan niet zonder uitschrijving rond blijven varen en evt verkoop is ook lastig. We wachten af”
14 september 2019, [gedaagde] aan [eiser] : “Ik ben er ook niet blij mee (…) sorry heb zo veel narigheid”
14 september 2019, [eiser] aan [gedaagde] : “Vervelend.
Maar zal op korte termijn toch wat moeten gaan gebeuren als het kan. Dit loopt, tegen de gemaakte afspraken in, al veel te lang.”
27 februari 2020, [gedaagde] aan [eiser] : “Als ik terug ben ga ik er over denken nu is er maar ren belang en dat is mijn moeder ze is 83 en kan niet veel meer en Duitsland is geen ned in de zorg de fam moet het doen ik dat ben ik”
27 februari 2020, [eiser] aan [gedaagde] : “Sterkte”2.4.
Bij brief van 18 maart 2020 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] aangemaand om uiterlijk op 31 maart 2020 het vaartuig uit te schrijven uit het Kadaster en zorg te dragen voor doorhaling van het op het vaartuig rustende hypotheekrecht. In de brief worden rechtsmaatregelen aangezegd als niet aan de sommatie wordt voldaan.2.5.
Bij vonnis van 17 juni 2020 van de rechtbank Noord-Holland is [gedaagde] bij verstek veroordeeld om het vaartuig uit het Kadaster te laten uitschrijven en, voor zover dat daartoe nodig was, het op het vaartuig rustende hypotheekrecht door te (laten) halen.2.6.
Op 20 juli 2020 heeft [gedaagde] aan de in veroordelingen uit het verstekvonnis voldaan.2.7.
[eiser] heeft het vaartuig via de jachthaven ‘Brabant Yachting’, waaraan hij zelf als eigenaar is verbonden, te koop aangeboden.2.8.
In een e-mail van 22 juni 2020 van VR Handel en Techniek aan [eiser] staat, onder meer, het volgende:
“Hartelijk dank voor de bezichtiging van de Fairline.
Helaas willen wij je bij deze laten weten dat wij op dit moment niet verder geïnteresseerd zijn in dit schip.
Wij vinden de belangrijkste rede op dit moment dat het schip ingeschreven is bij kadaster door de vorige eigenaar.
Hierdoor is het vaartuig niet vrij om mee te handelen en dus voor ons niet interessant.
Mocht dit binnenkort wijzigen, dan vernemen wij dit graag van je.”2.9.
Een verklaring van 4 september 2020 van [betrokkene] van Jachtmakelaardij De Maas gericht aan [eiser] , luidt als volgt:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van woensdag jl. kan ik u hierbij verklaren dat wij bij een drietal gelegenheden bij u aan boord te zijn geweest met potentiële kopers. In ten minsten 1 geval is er een bod uitgebracht van € 180.000 waarbij de onderhandeling spaak liep op het feit dat u niet kon leveren daar de boot niet op naam staat.”
3Het geschil
De vordering
3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 45.000,–, vermeerderd met rente en kosten.3.2.
[eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen, door pas medio juli 2020 het vaartuig bij het Kadaster uit te schrijven en het op het vaartuig gevestigde hypotheekrecht door te halen. Hierdoor heeft [eiser] het vaartuig tot dat moment niet kunnen verkopen en schade geleden, omdat het vaartuig door verloop van de tijd minder waard is geworden.3.3.
[gedaagde] betwist de vordering en concludeert tot afwijzing daarvan.
De tegenvordering3.4.
[gedaagde] vordert veroordeling van [eiser] tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
4De beoordeling
De vordering
4.1.
Partijen twisten over de vraag of [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, door het vaartuig niet vrij van hypotheek te leveren en niet tijdig te zorgen voor uitschrijving uit het Kadaster. De rechtbank zal eerst die vraag behandelen. Vervolgens komt aan de orde of [gedaagde] op enig moment in verzuim is geraakt. Ten slotte gaat de rechtbank in op de door [eiser] gestelde schade.
Wat zijn partijen over de uitschrijving en het hypotheekrecht overeengekomen?4.2.
[eiser] wist bij het aangaan van de overeenkomst dat het vaartuig niet vrij was van kadastrale inschrijving: het betrof een zogenaamd ‘te boek gesteld schip’. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] deze inschrijving na de levering ongedaan zou maken. Om aan deze afspraak invulling te geven, is de volgende zin in de overeenkomst opgenomen: “Van uitschrijving uit kadaster zal verkoper een document/bewijs van uitschrijving overleggen.” [eiser] , hoewel hij bij de koop als particulier optrad, is eigenaar van een jachthaven en handelt beroepsmatig in boten. Hij mag daarom bekend worden verondersteld met het gegeven dat een inschrijving in het Kadaster veelal verband houdt (althans kan houden) met de vestiging van een hypotheekrecht. Gelet op deze verwevenheid tussen de doorhaling van het hypotheekrecht en de uitschrijving uit het Kadaster, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de overeenkomst en het in punt 2.1 opgenomen citaat daaruit redelijkerwijs zo mocht begrijpen dat zowel de uitschrijving uit het Kadaster als het doorhalen van het hypotheekrecht nog na de levering mocht plaatsvinden. Als [eiser] had gewild dat het vaartuig reeds per datum levering vrij van alle lasten moest zijn, dan had hij dat duidelijk en expliciet moeten formuleren. Mede in het licht van de onder 2.1 weergegeven bepaling, blijkt dit nu onvoldoende duidelijk uit de overeenkomst. De rechtbank merkt op dat partijen in de door hen ingenomen standpunten geen aandacht besteden aan het juridische gegeven dat de levering van het te boek gestelde vaartuig via de notaris had moeten plaatsvinden. Omdat partijen geen standpunten hebben ingenomen die hierop zien, laat de rechtbank dit verder voor wat het is.
Vanaf welke datum was [gedaagde] verplicht de uitschrijving en doorhaling van de hypotheek te realiseren?4.3.
Omdat zowel de doorhaling van de hypotheek als de uitschrijving uit het Kadaster na de levering mochten plaatsvinden, is hiervoor in de overeenkomst geen exact tijdstip bepaald. Uit de onder 2.3 weergegeven WhatsApp-berichten volgt dat [eiser] zich geruime tijd (zeer) welwillend ten opzichte van [gedaagde] heeft opgesteld. [eiser] heeft [gedaagde] tot de brief van zijn advocaat van 18 maart 2020 de ruimte geboden om de uitschrijving uit het Kadaster (en daarmee de doorhaling van de hypotheek) te regelen. Tot dat moment hoefde [gedaagde] dan ook niet te begrijpen dat er voor hem een schadevergoedingsplicht zou gaan gelden.4.4.
In de brief van 18 maart 2020 heeft de advocaat van [eiser] nog een laatste redelijke termijn gegund om de hypotheek door te halen en het vaartuig uit te schrijven uit het Kadaster. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij voor het doorhalen van het hypotheekrecht afhankelijk was van zijn toenmalige vrouw met wie hij in een echtscheidingsprocedure was verwikkeld, en dat zij haar medewerking daartoe niet wilde verlenen, waardoor hij geen gevolg kon geven aan de sommatie. In dat verband doet [gedaagde] ook een beroep op artikel 7:20 BW. Het staat echter vast dat het vaartuig volledig in eigendom was van [gedaagde] ( [gedaagde] was buiten gemeenschap van goederen getrouwd) en de openstaande hypotheekschuld aan de bank bedroeg ongeveer 1/3e van de door [gedaagde] ontvangen koopprijs. [gedaagde] had er dus voor kunnen kiezen om een gedeelte van de koopprijs ter aflossing van de hypotheek aan te wenden. Gelet hierop heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd waarom hij niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan de sommatie kon voldoen of dat de tekortkoming buiten zijn schuld is ontstaan. Bovendien is artikel 7:20 BW niet van toepassing omdat de overeenkomst geen consumentenkoop betreft.4.5.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] uiterlijk op 1 april 2020 had moeten zorgen dat de hypotheek was doorgehaald, zodat het vaartuig kon worden uitgeschreven uit het Kadaster. Door dit niet tijdig te doen, is hij op 1 april 2020 in verzuim geraakt. Vanaf deze datum moet [gedaagde] de schade die [eiser] als gevolg van de tekortkoming heeft geleden, aan [eiser] vergoeden.
Schade als gevolg van de tekortkoming?4.6.
[eiser] stelt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de tekortkoming, omdat hij het vaartuig niet heeft kunnen verkopen. Door verloop van de tijd zou sprake zijn van een waardedaling van € 45.000,–. Ter onderbouwing van deze stelling wijst [eiser] enerzijds op een bod van € 180.000,– en anderzijds op het taxatierapport van Jachtmakelaardij De Maas van 5 oktober 2020, waarin de waarde van het vaartuig per 30 september 2020 op € 135.000,– wordt getaxeerd.4.7.
De rechtbank stelt voorop dat de schade moet zijn geleden tussen 1 april 2020 (het moment waarop het verzuim is ingetreden) en 20 juli 2020 (het tijdstip van nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] de gestelde waardedaling onvoldoende concreet onderbouwd. Ter zitting is gebleken dat het bod van € 180.000,– (waarnaar wordt verwezen in de verklaring onder 2.9) dateert van september 2019, althans van vóór het intreden van de coronacrisis. Dit bedrag kan bij de beoordeling van de schade dus geen rol spelen, want op dat moment was het verzuim nog niet ingetreden. De gestelde waardedaling kan evenmin worden afgeleid uit de e-mail van 22 juni 2020 (zie onder 2.8). Daaruit blijkt immers niet welke prijs VR Handel en Techniek wilde betalen en bovendien is niet duidelijk dat de koop alleen zou afstuiten op de inschrijving in het Kadaster. Dat was kennelijk een belangrijke reden, maar het valt niet uit te sluiten dat ook nog discussie bestond over de hoogte van de koopprijs. Bovendien blijkt uit de laatste zin van de betreffende e-mail dat de koper niet definitief is afgehaakt. Overigens wordt de hypothecaire last niet genoemd als reden voor het niet doorgaan van de koop. De rechtbank merkt ten slotte op dat het ook niet aannemelijk is dat de marktwaarde van het vaartuig in de hiervoor bedoelde (korte) periode van 3,5 maand met een bedrag van € 45.000,– is gedaald. Dat blijkt in ieder geval niet uit het door [eiser] overgelegde taxatierapport. In hoeverre de coronapandemie van (negatieve) invloed is geweest op de marktwaarde van het vaartuig, zoals [eiser] aanvoert, kan in het midden blijven. Het gaat immers om de schade die ná het intreden van het verzuim is ontstaan, nog daargelaten dat de mogelijke schade als gevolg van een (onvoorziene) wereldwijde gezondheidscrisis niet zonder meer aan [gedaagde] kan worden toegerekend.4.8.
[eiser] heeft verder aangevoerd dat schade is geleden omdat hij vanwege de tekortkoming van [gedaagde] voor langere tijd onderhoudskosten voor het vaartuig heeft moeten maken. De rechtbank kan uit de overgelegde stukken niet afleiden welk bedrag aan extra onderhoudskosten is veroorzaakt door het tekortschieten van [gedaagde] in de periode 1 april 2020 – 20 juli 2020. Het is echter zonder nader bewijs wel aannemelijk dat er enige schade is geleden, omdat [eiser] voldoende heeft aangetoond dat hij het vaartuig wilde verkopen, maar dit niet kon omdat het vaartuig nog op naam van [gedaagde] stond ingeschreven in het Kadaster. Het staat de rechtbank daarom vrij om, mede in aanmerking genomen de aard van de schade, de omvang daarvan te schatten. Mede gelet op wat hierover ter zitting is besproken, schat de rechtbank de onderhoudskosten over de relevante periode op een bedrag van € 1.000,–. De rechtbank zal de vordering van [eiser] tot dit bedrag toewijzen.
Rente over het schadebedrag4.9.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het schadebedrag vanaf datum dagvaarding, zodat deze vordering zal worden toegewezen. Voor zover [eiser] daarbij de wettelijke handelsrente heeft gevorderd (zoals in het kopje boven punt 8 in de dagvaarding staat), wordt deze afgewezen omdat de overeenkomst geen handelsovereenkomst is in de zin van artikel 6:119a BW.
Buitengerechtelijke incassokosten4.10.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal – worden afgewezen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Proceskostenveroordeling4.11.
Omdat [gedaagde] grotendeels in het ongelijk is gesteld, zal hij de kosten van deze procedure moeten dragen. Bij het toepasselijke tarief aan salaris advocaat, knoopt de rechtbank aan bij de hoogte van de toegewezen hoofdsom. De kosten aan de zijde van [eiser] in conventie worden tot op heden begroot op € 1.995,96, te weten:
– explootkosten € 102,96
– griffierecht € 937,–
– salaris advocaat € 956,– (2 punten vermenigvuldigd met tarief I € 478,–).
De nakosten worden begroot en toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.
De tegenvordering in reconventie4.12.
De gevorderde proceskostenveroordeling in reconventie zal worden afgewezen. Er is geen belang om een proceskostenveroordeling te vorderen in reconventie: die kan immers eenvoudigweg bij het verweer in conventie worden gevorderd.4.13.
Omdat [gedaagde] in reconventie in het ongelijk wordt gesteld, moet hij de kosten van deze procedure dragen. Die kosten worden op nihil gesteld, omdat het antwoord van [eiser] in reconventie hoofdzakelijk is aangegrepen voor een nadere toelichting op de stellingen in conventie.
5De beslissing
De rechtbank
de vordering5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 1.000,– (duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 19 november 2020 tot de dag van volledige betaling;5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.995,96;5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,– aan salaris advocaat, te verhogen met een bedrag van € 85,– onder voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan;5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
de tegenvordering5.6.
wijst de vorderingen af;5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.1
1type: 1658coll: