Uitspraak van de week 14/07/2021

Week II juli 2021:

ECLI:NL:RBGEL:2021:3720

Uitspraak delenInstantieRechtbank GelderlandDatum uitspraak31-03-2021Datum publicatie28-07-2021ZaaknummerC/05/371296 / HA ZA 20-328
RechtsgebiedenVerbintenissenrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Overeenkomst van opdracht. Zorgplicht (art. 7:401 BW). Met kraanmachine in de lucht draaien van maaiboot waarna kraanmachine met maaiboot omvalt. Bewijsopdracht.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/371296 / HA ZA 20-328 1599 / 1496

Vonnis van 31 maart 2021

in de zaak van

de publiekrechtelijke rechtspersoon

WATERSCHAP RIVIERENLAND,

zetelend te Tiel,

eiseres,

advocaat mr. J.J. van de Velde te Rotterdam,

tegen

1. de vennootschap onder firma

[gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats] ,

3. [gedaagde sub 3],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. S. Salah-Hashim te ‘s-Hertogenbosch.

Partijen zullen hierna het Waterschap en [gedaagde c.q.] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -het tussenvonnis van 19 augustus 2020,
  • -de akte houdende overlegging producties, met producties 8 en 9, van het Waterschap,
  • -de akte houdende overlegging producties, met producties 10, 11 en 12, van het Waterschap,
  • -de akte houdende overlegging producties, met producties 3 en 4, van [gedaagde c.q.] ,
  • -het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 21 januari 2021 met de zittingsaantekeningen van de griffier en de spreekaantekeningen van het Waterschap.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Het Waterschap heeft de waterstaatkundige verzorging van het rivierengebied tussen de Rijn, Lek en Maas vanaf de Duitse grens tot aan Dordrecht ten doel. Zij beschikt over een eigen materieelpark om dijken, vaarwegen en oppervlaktewatervoorzieningen te onderhouden.2.2.

Het Waterschap heeft op 29 juli 2019 een Conver maaiboot, type C455-0016 (hierna: de maaiboot) en een Conver boottrailer, type CTP485-1043 (hierna: de boottrailer) ingezet ter uitvoering van maaiwerkzaamheden langs een watergang. Na het voltooien van de maaiwerkzaamheden is tijdens het lieren van de maaiboot uit de watergang op de boottrailer, de maaiboot van de boottrailer afgerold en op de kop in het water beland (hierna: het eerste incident).2.3.

Het Waterschap heeft [gedaagde c.q.] telefonisch opdracht gegeven om de maaiboot te bergen en daartoe verzocht om een kraanmachine met machinist te sturen. Namens het Waterschap waren [persoon A] , een senior medewerker, en [persoon B] , een door het Waterschap ingehuurde bootmachinist, ter plaatse aanwezig.2.4.

[gedaagde sub 3] (hierna: de kraanmachinist) heeft de gezonken maaiboot, waarvan één zijmaaier nog was uitgeklapt, door het water naar de oever getrokken en vervolgens met de kraanmachine uit het water gehesen. Nadat de kraanmachinist de maaiboot had opgetild om deze (al dan niet opnieuw) op de boottrailer te plaatsen, en de maaiboot daarvoor eerst moest worden gedraaid, heeft [persoon B] een duw aan de maaiboot gegeven waarna de kraanmachine met maaiboot en al is omgevallen (het tweede incident).2.5.

Bij e-mail van 29 augustus 2019 heeft [gedaagde c.q.] aan haar verzekeraar Interpolis het volgende geschreven, voor zover hier relevant:

(…)

Op aanwijzing van het personeel van het Waterschap hebben we deze boot naar de kant getrokken en eruit getild. Tijdens het plaatsen van de boot op de botenkar is onze kraan omgevallen. Tijdens het plaatsen van de boot op de botenkar, is de boot handmatig gedraaid. We denken zelf dat tijdens het draaien het water, wat in de boot stond, is gaan schuiven. (…)2.6.

Op 31 oktober 2019 heeft de door het Waterschap ingeschakelde deskundige Arntz van Helden een expertiserapport uitgebracht. Daarin heeft de deskundige een omschrijving gegeven van de schade aan de maaiboot en boottrailer en de twee incidenten. Over de oorzaak van het omvallen van de kraanmachine (door de deskundige als ‘graafmachine’ aangeduid) heeft de deskundige geschreven:

(…)

De boot werd met behulp van de graafmachine uit het water gehesen, waarna deze boven de trailer werd gepositioneerd teneinde deze hierop te laden.

Blijkbaar werd hierbij door de berger onvoldoende rekening gehouden met het water dat hierbij nog in de boot aanwezig was. Door een veranderend zwaartepunt was de graafmachine vervolgens omgevallen.

(…)

Voorts heeft de deskundige de herstelkosten begroot, waarbij voor de maaiboot een onderscheid is gemaakt tussen de herstelkosten veroorzaakt door enerzijds het te water raken en anderzijds het omvallen met de kraanmachine. Onder de schadeopstellingen staat:

(…)

In dit geval is een aftrek voor normale slijtage naar onze mening niet van toepassing, omdat het hier grotendeels (statische) onderdelen betreft die normaal de technische levensduur van een dergelijk object meegaan.

Voort was gelet op de geringe ouderdom van het object, alsmede de geringe draaiuren nog geen sprake van zichtbare of meetbare slijtage.

(…)2.7.

Nationale Nederlanden schadeverzekering maatschappij N.V. (hierna: de verzekeraar) heeft krachtens een verzekeringsovereenkomst met het Waterschap aan haar een bedrag van € 55.093,02 uitgekeerd en expertise- en advocaatkosten betaald. Bij overeenkomst van 9 april 2020 heeft de verzekeraar aan het Waterschap last en volmacht verleend om alle mogelijke maatregelen te nemen in haar eigen naam, waaronder het instellen van een vordering in rechte jegens de aansprakelijke persoon of personen, ter incasso van de ontstane regresvordering.2.8.

In een door de kraanmachinist opgestelde schriftelijke verklaring van 27 juli 2020 is, voor zover hier relevant, opgenomen:

(…)

Nadat de boot op de botenkar lag en de kettingen al weer spanningsloos waren, gaven de medewerkers van het Waterschap aan dat de boot weer opgetild moest worden om omgedraaid te worden omdat ze zo niet over de weg konden rijden. Op hun aanwijzing en vraag heb ik de boot weer een klein stukje opgehesen. Tegelijkertijd gaf de ingehuurde bootmachinist, eigenhandig, een harde duw aan de boot zodat deze draaide. Ik had verwacht dat dit draaien rustig zou gebeuren. Dit draaien ging echter zo vlug dat ik geen tijd meer had om te waarschuwen en tijdens het draaien viel mijn kraan.2.9.

Op 7 januari 2021 heeft ESMA expertise in opdracht van [gedaagde c.q.] een rapport van expertise uitgebracht. Daarin heeft ESMA beschreven welke schade aan de maaiboot en boottrailer door Arntz van Helden is geconstateerd en heeft zij twee alternatieve schadeopstellingen gemaakt. Bij de toelichting op de schadebedragen staat:

(…)

1:

Het hanteren van een aftrek / afschrijving op materialen is gebaseerd op de mate van belasting, slijtage en veroudering van delen en materialen over een bepaalde periode. Voorstaande impliceert dat slijtage en veroudering wordt ingezet en de aftrek wordt berekend vanaf het moment van in gebruik name / levering tot aan de datum van het evenement.

2:

De in de rapportage omschreven gehanteerde aftrek / afschrijving percentages zijn gebaseerd op bouwjaren van de materialen en op de in de rapportage van Arntz van Helden omschreven gebruiksintensiviteit van de beschadigde trailer.

Opmerking

De omschreven bedragen zijn gebaseerd op de door ons ontvangen nota’s en achterliggende specificaties.

3. De vordering3.1.

Het Waterschap vordert dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde c.q.] hoofdelijk veroordeelt om aan het Waterschap te betalen:

i. € 13.857,34 aan herstelkosten van de maaiboot, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW met ingang van 29 juli 2019 dan wel 23 oktober 2019 dan wel de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;

ii. € 18.008,02 aan herstelkosten voor de trailer, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW met ingang van 29 juli 2019 dan wel 23 oktober 2019 dan wel de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;

iii. € 2.831,40 aan huurpenningen van een trailer, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW met ingang van 29 juli 2019 dan wel 26 september 2019 dan wel de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;

iv. € 1.172,47 aan expertisekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW met ingang van 21 oktober 2019 dan wel de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;

v. € 1.122,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,

vi. de proceskosten, alsmede de nakosten van € 157,00, te verhogen met € 82,00 indien het vonnis moet worden betekend.3.2.

Het Waterschap baseert haar vordering op een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht (art. 6:74 BW). Zij stelt dat de kraanmachinist zich kennelijk onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het veranderende zwaartepunt van de maaiboot, dan wel ter zake een inschattingsfout heeft gemaakt, waardoor de kraan is gevallen en de maaiboot en boottrailer zijn beschadigd. De schade is een gevolg van het ondeugdelijk dan wel onzorgvuldig uitvoeren van de werkzaamheden door de kraanmachinist en/of de door hem ingezette hulppersoon ( [persoon B] ). De kraan is gevallen doordat de kraanmachinist naar voren van de dijk is afgereden zonder de last (maaiboot) eerst dichter naar de kraan toe te halen. Toen de voorkant van de kraan op de betonplaten kwam, moet het zwaartepunt van de kraan met last zijn gewijzigd. Zij betwist dat dit is gebeurd door een harde duw van [persoon B] , die naar eigen zeggen overigens op verzoek van de kraanmachinist de boot heeft geduwd. Gelet op het gewicht van de boot (met water ongeveer 4000 kg) is dat onmogelijk. Bovendien was de maaiboot nog amper gedraaid toen de kraan voorover viel dus het draaien heeft de val niet veroorzaakt. Mocht dat echter toch komen vast te staan, dan stelt het Waterschap dat [gedaagde c.q.] nog steeds aansprakelijk is op grond van artikel 6:76 BW aangezien [persoon B] als hulppersoon kan worden aangemerkt. Ook stelt zij dat de kraanmachinist een eventuele fout van [persoon B] had kunnen en moeten voorkomen door de regie te nemen en duidelijke instructies aan [persoon B] te geven alvorens de maaiboot boven de trailer te gaan positioneren. [gedaagde c.q.] heeft haar aansprakelijkheid jegens het Waterschap ook erkend in een e-mailbericht aan haar verzekeraar. De schade bestaat uit herstelkosten van de maaiboot en boottrailer, huur van een vervangende boottrailer en expertisekosten, aldus het Waterschap.3.3.

Primair betwist [gedaagde c.q.] dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, subsidiair betoogt zij dat de tekortkoming haar niet is toe te rekenen, en meer subsidiair betoogt zij dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het Waterschap kan worden toegerekend (art. 6:101 BW). Verder betoogt zij dat er geen causaal verband is tussen het handelen van de kraanmachinist en de geleden schade. Zij baseert een en ander op de stelling dat [persoon B] zonder dit vooraf te melden een harde duw aan de maaiboot heeft gegeven zonder rekening te houden met het veranderende zwaartepunt van de maaiboot doordat deze was gevuld met water. De kraanmachinist was ervaren en deskundig, en in staat om in te schatten hoe hij de met water gevulde maaiboot moest ophijsen, ermee moest rijden en deze weer moest laten zakken. Dit blijkt ook uit het feit dat de kraanmachinist de maaiboot in eerste instantie probleemloos op de trailer had geplaatst. Op verzoek van het Waterschap heeft hij de boot opnieuw opgetild omdat [persoon A] en [persoon B] van mening waren dat die gedraaid moest worden om te kunnen rijden met de maaiboot op de trailer. De kraanmachinist heeft niet zelfstandig en in eigen regie de maaiboot geborgen, want kreeg daarbij aanwijzingen en hulp van het Waterschap. Nu [persoon B] het omvallen van de kraan heeft veroorzaakt, hoeft [gedaagde c.q.] geen schade te vergoeden. Tot slot betwist [gedaagde c.q.] de gestelde schade. De verzekeraar van het Waterschap heeft de schade vergoed. Verder is op foto’s te zien dat de maaiboot de boottrailer maar op een klein punt heeft geraakt en de kraanmachine op de grond is gevallen. Daarom betwist [gedaagde c.q.] dat het omvallen van de kraanmachine en maaiboot de gestelde schade aan de boottrailer heeft veroorzaakt. Deze kan zeer wel zijn veroorzaakt door het eerste incident, nu de maaiboot volgens het Waterschap daarvoor al van de boottrailer was gerold het water in. Ook op andere punten betwist [gedaagde c.q.] de in het expertiserapport gemaakte toedeling van schadeposten aan de incidenten en betwist zij dat het huren van een vervangende boottrailer nodig was voor 26 dagen. Tot slot komen alleen de expertisekosten voor vergoeding in aanmerking die zien op het vaststellen van schade die is ontstaan door het tweede incident, aldus [gedaagde c.q.]

4De beoordeling

4.1.

De rechtbank dient eerst te beoordelen of het feit dat het Waterschap krachtens lastgeving namens haar verzekeraar optreedt, gevolgen heeft voor de door haar ingestelde vordering. [gedaagde c.q.] heeft immers betoogd dat het Waterschap geen vordering (meer) op haar heeft nu de schade reeds door de verzekeraar is vergoed. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een schuldeiser aan een derde de last kan geven om een vordering op eigen naam te innen. Daarmee kan die derde ook in rechte de vordering innen (HR 21 oktober 1983, NJ 1984, 254, HR 28 oktober 1988, NJ 1989, 83 en HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4995, NJ 2011, 474). Omdat het Waterschap als lasthebber van de verzekeraar in rechte optreedt is het dus irrelevant of zij zelf schade heeft geleden.4.2.

Dan komt de rechtbank toe aan de vraag of [gedaagde c.q.] aansprakelijk is voor de door het tweede incident ontstane schade doordat de kraanmachinist toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis uit hoofde van de overeenkomst van opdracht. Anders dan het Waterschap stelt, kan uit de omstandigheid dat [gedaagde c.q.] in een e-mailbericht aan haar eigen verzekeraar heeft aangegeven dat de schade van het Waterschap moest worden vergoed, niet worden afgeleid dat [gedaagde c.q.] aansprakelijk is. Deze verklaring was immers niet gericht aan het Waterschap. Ook de omstandigheid dat [gedaagde c.q.] nog geen factuur heeft gestuurd voor haar werkzaamheden kan niet als een erkenning van aansprakelijkheid jegens het Waterschap worden gezien. Het staat [gedaagde c.q.] dan ook vrij om haar aansprakelijkheid in deze procedure te betwisten.4.3.

De rechtbank stelt voorop dat de tussen partijen gesloten overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. De opdrachtnemer dient bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). Deze zorgplicht houdt in beginsel in dat hij dient te handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot zou handelen. Hij dient ook gevolg te geven aan tijdig verleende en verantwoorde aanwijzingen omtrent de uitvoering van de opdracht en kan opzeggen indien hij op redelijke grond niet bereid is daaraan gevolg te geven (artikel 7:402 BW).4.4.

Dit laatste brengt mee dat voor zover het Waterschap de kraanmachinist aanwijzingen heeft gegeven bij het uitvoeren van de opdracht, zoals de door [gedaagde c.q.] gestelde aanwijzing om de maaiboot te draaien toen die reeds op de trailer lag, dit [gedaagde c.q.] niet van haar zorgplicht heeft bevrijd. Indien de kraanmachinist dit immers onverantwoord had gevonden, had hij daaraan geen gevolg moeten geven of alleen daaraan gevolg moeten geven nadat hij aan het Waterschap had medegedeeld dat hij hiervoor geen verantwoording kon nemen. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd, zodat geconcludeerd kan worden dat [gedaagde c.q.] verantwoordelijk was voor de juiste uitvoering van de opdracht, zijnde het bergen en het op de trailer hijsen van de maaiboot.4.5.

Het eerste verweer van [gedaagde c.q.] , inhoudende dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, slaagt niet. Duidelijk is dat [gedaagde c.q.] er uiteindelijk niet in is geslaagd om de maaiboot op de trailer te leggen, althans niet in de door het Waterschap gewenste richting op de trailer te leggen, zodat [gedaagde c.q.] in zoverre tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenis jegens het Waterschap. [gedaagde c.q.] heeft niet betwist dat het Waterschap er op basis van deze opdracht in beginsel van uit heeft mogen gaan dat [gedaagde c.q.] de opdracht op juiste wijze had voltooid en dat zij maatregelen zou nemen om te voorkomen dat de kraan met de last zou omvallen. Enkel de harde duw van [persoon B] , en geen enkele ander omstandigheid, heeft volgens [gedaagde c.q.] aan de juiste vervulling van de opdracht in de weg gestaan. Daaruit volgt dat volgens [gedaagde c.q.] alleen daardoor de tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend. Daarmee komt de rechtbank toe aan het tweede verweer van [gedaagde c.q.]4.6.

Ingevolge artikel 6:74 lid 1 BW verplicht iedere tekortkoming de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Een tekortkoming kan niet aan de schuldenaar worden toegerekend wanneer zij niet is te wijten aan zijn schuld en ook niet voor zijn risico komt (artikel 6:75 BW).4.7.

[gedaagde c.q.] betoogt dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend doordat de kraan is gevallen door de harde duw van [persoon B] , en dat zij niet verantwoordelijk is voor deze fout van [persoon B] .4.8.

Nu [gedaagde c.q.] zich beroept op feiten en omstandigheden die het rechtsgevolg hebben dat zij niet (of slechts gedeeltelijk) aan de verbintenis tot schadevergoeding hoeft te voldoen, voert zij een bevrijdend verweer en rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op haar de bewijslast hiervan. Aan partij [gedaagde c.q.] zal, overeenkomstig haar bewijsaanbod, derhalve bewijs worden opgedragen van haar stelling dat het tweede incident is veroorzaakt doordat [persoon B] op het moment dat de maaiboot was opgetild een harde zwaai of duw heeft gegeven aan de maaiboot en dat hij dit op eigen initiatief en zonder overleg met de kraanmachinist heeft gedaan.4.9.

Indien [gedaagde c.q.] slaagt in bovenstaande bewijsopdracht, gaat de rechtbank er in beginsel vanuit dat een fout is gemaakt door een door het Waterschap ingehuurde medewerker waarvoor het Waterschap verantwoordelijk is. Het Waterschap wist bij het geven van de opdracht reeds dat de kraanmachinist bij de uitvoering van de werkzaamheden afhankelijk was van de hulp van de aanwezige medewerkers. Deze medewerkers dienden hierbij de zorgvuldigheid te betrachten die onder de gegeven omstandigheden van een redelijk mens mag worden verwacht. Indien één van hen dit heeft nagelaten en hierdoor schade is ontstaan, dienen de nadelige gevolgen hiervan in beginsel geheel of ten dele door het Waterschap zelf te worden gedragen.4.10.

Anders dan het Waterschap betoogt, is artikel 6:76 BW, de aansprakelijkheid voor hulppersonen, hier niet van toepassing. De ratio van genoemd artikel is dat de schuldenaar zich niet achter zijn personeel moet kunnen verschuilen en de schuldeiser ook in geval van fouten van een hulppersoon verhaal kan zoeken op degene waarmee hij een contractuele band heeft. Deze situatie doet zich hier niet voor aangezien [persoon B] een door het Waterschap ingehuurde bootmachinist is, en niet een hulppersoon die door [gedaagde c.q.] is gekozen en gecontracteerd ter uitvoering van haar verbintenis om de maaiboot te bergen.4.11.

De vraag of het onzorgvuldige handelen van [persoon B] op een andere grond dan artikel 6:76 BW voor risico van [gedaagde c.q.] komt, laat de rechtbank vooralsnog onbeantwoord. Of onder de gegeven omstandigheden een verplichting bestond voor de kraanmachinist om [persoon B] te waarschuwen of instrueren alvorens werd aangevangen met het handmatig draaien van de maaiboot, hangt immers deels van de exacte toedracht van het incident af. De rechtbank gaat in dit stadium dus ook nog niet in op het beroep van [gedaagde c.q.] op artikel 6:101 BW.4.12.

Ook is tussen partijen in debat of de schade aan de zijmaaier is veroorzaakt door het tweede incident. Volgens [gedaagde c.q.] is de zijmaaier niet geraakt door het omvallen van de kraan en hierdoor dus niet beschadigd. Op aanwijzing van [persoon A] heeft de kraanmachinist vanaf de oever die het verst van de maaiboot verwijderd was, de maaiboot naar de kant getrokken waarbij de zijmaaier door de modder is getrokken. Daardoor is de schade aan de zijmaaier ontstaan. Het Waterschap wijst op foto’s en stelt dat te zien is dat de zijmaaier voor het tweede incident niet was beschadigd en daarna wel, waaruit blijkt dat de zijmaaier door het tweede incident is beschadigd. Nu onduidelijk is of de zijmaaier bij het tweede incident beschadigd is geraakt, zal het Waterschap in de gelegenheid worden gesteld om dat te bewijzen. Op grond van art. 150 Rv draagt zij immers de bewijslast van het causaal verband tussen de tekortkoming en de schade. Vanwege proceseconomische redenen zal deze bewijsopdracht nu al worden gegeven, omdat hiervoor waarschijnlijk dezelfde getuigen moeten worden gehoord al voor de eerste bewijsopdracht.4.13.

Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.4.14.

De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5De beslissing

De rechtbank5.1.

draagt [gedaagde c.q.] op te bewijzen dat het tweede incident is veroorzaakt (de kraan is omgevallen) doordat [persoon B] op het moment dat de maaiboot was opgetild een harde zwaai of duw heeft gegeven aan de maaiboot en dat hij dit op eigen initiatief en zonder overleg met de kraanmachinist heeft gedaan,5.2.

draagt het Waterschap op te bewijzen dat de schade aan de zijmaaier van de maaiboot tijdens het tweede incident is ontstaan,5.3.

bepaalt dat, voor zover één van beide partijen dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.S.T. Belt op een door de rechtbank vast te stellen locatie, datum en tijd,5.4.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 april 2021 voor het opgeven door beide partijen van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op alle werkdagen behalve op vrijdag in de maanden juni tot en met september 2021, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,5.5.

verwijst voor het geval beide partijen op die roldatum hebben medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata hebben opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien één van beide partijen daarom op de onder 3.3 bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde c.q.] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,5.6.

bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,5.7.

bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,5.8.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.