Uitspraak van de week 08/06/2021

Week II juni 2021

InstantieGerechtshof AmsterdamDatum uitspraak08-06-2021Datum publicatie25-06-2021Zaaknummer200.268.768/01
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenHoger beroep
Inhoudsindicatie

Koop van een boot. Gebreken aan roerkoningen en schroefasafdichtingen. Beroep op non conformiteit en dwaling. Bij totstandkoming van de koop was zijdens de verkoper een (scheeps)makelaar betrokken. Onderzoeksplicht koper en mededelingsplicht verkoper. Koper krijgt bewijsopdracht ter zake een mededeling die tijdens de aankoop gedaan zou zijn door de makelaar namens de verkoper, aangezien de verkoper betwist dat deze mededeling is gedaan.

Wetsartikelen: art. 7:17 e.v. BW, art. 6:228 BW.

Zie ECLI:NL:GHAMS:2019:4290.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.268.768/01

zaaknummer rechtbank : 7356099 CV EXPL 18-7986

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 juni 2021

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

appellant,

advocaat: mr. D. Hendriks te Breda,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. M.T.A.M. Mes te Hoorn.

1Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

[appellant] is bij dagvaarding van 14 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 17 juli 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

Bij arrest van 26 november 2019 is een comparitie gelast, welke heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020. Hiervan is verkort proces-verbaal opgemaakt. Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

– memorie van grieven, met producties;

– memorie van antwoord, met producties;

– akte zijdens [appellant] van 4 augustus 2020;
– antwoordakte zijdens [geïntimeerde] van 1 september 2020.

Hierna is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.

[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad -veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2, sub 2.1 tot en met 2.9, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 1 betoogt [appellant] dat deze feiten onvolledig zijn weergegeven, maar wordt de juistheid van de vastgestelde feiten niet betwist. Deze feiten zijn in hoger beroep dan ook niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en rekening houdend met hetgeen [appellant] in zijn toelichting op grief 1 aanvoert voor zover niet betwist door [geïntimeerde] , en aangevuld met hetgeen overigens als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, komen de feiten neer op het volgende.2.1

[geïntimeerde] is in 2006 eigenaar geworden van een boot van het merk Azimut 28 (hierna “de boot”) en heeft deze in 2016 te koop aangeboden, laatstelijk voor een bedrag van € 29.500,-. Het bouwjaar van de boot was 1989. In de advertentie waarin de boot te koop werd aangeboden was vermeld dat de boot “zeer goed onderhouden” was. [geïntimeerde] had de boot in 2014 laten taxeren door Dextton Nautisch Schadeonderzoeks- & Adviesbureau, waarbij de (vervangings)waarde van de boot werd getaxeerd op € 76.000,- inclusief BTW. Voorts is in het taxatierapport vermeld:
“Uitstekend onderhouden vaartuig van bewezen constructie, in topconditie.”2.2

Bij de verkoop van de boot trad [A] (hierna “ [A] ”) van Hollandboat namens [geïntimeerde] op. De boot lag ten tijde van de verkoop in de jachthaven van Workum waar Hollandboat gevestigd is.2.3

Bij e-mail van 17 maart 2018 heeft [appellant] aan [A] – voor zover van belang – gemaild:
“(…)
Wanneer zijn de afsluiters vervangen?
(…)
laatste 3 jaar is er dus nauwelijks of niet mee gevaren?

(…)
Bij e-mail van 19 maart 2018 heeft [A] hierop – voor zover van belang – als volgt geantwoord:
“De laatste jaren is de boot nauwelijks gebruikt, het stond in een loods.

In 2017 is de boot hier naar toe gevaren. Rond 2007 is zijn er een aantal kogelafsluiters vernieuwd.”2.4

[appellant] heeft op 16 maart 2018 de boot bezichtigd in Workum. Hierbij waren aanwezig [appellant] met zijn vrouw [B] , en [A] .

[geïntimeerde] was niet aanwezig. Bij deze bezichtiging zijn [appellant] en [A] onder voorbehoud een koopsom van € 23.500 overeengekomen.2.5

Op 31 maart 2018 heeft [appellant] met zijn echtgenote en de door [appellant] ingeschakelde [X] (eigenaar [X] Boten en Motor, hierna “ [X] ”) opnieuw de boot bezichtigd in Workum. Tijdens dit bezoek heeft [X] een inspectie van de boot uitgevoerd, en aansluitend heeft [appellant] met zijn echtgenote en [X] een proefvaart gemaakt met de boot.2.6

[X] heeft vervolgens een lijst opgesteld met door hem tijdens voornoemde inspectie ontdekte gebreken op basis waarvan partijen verder hebben onderhandeld over de koopsom.2.7

Op 4 april 2018 hebben partijen een schriftelijke koopovereenkomst gesloten waarbij [appellant] de boot kocht voor € 19.000,-. In de koopovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“Levering
Art. 3.1 Het vaartuig wordt geleverd (…) in de zichtbare toestand waarin het vaartuig bevonden is bij inspectie door of namens koper verricht. (…)”2.8

De boot is tussen 13 en 16 april 2018 door [appellant] van Workum naar Dinteloord gevaren, in de buurt van de woonplaats van [appellant] , waar hij is getakeld naar de stalling bij watersportbedrijf Stevens.2.9

Na het sluiten van de koopovereenkomst heeft [appellant] aan [X] opdracht gegeven de gebreken die op 31 maart 2018 waren geconstateerd te herstellen. Tijdens de herstelwerkzaamheden heeft [X] andere gebreken aan de boot geconstateerd, te weten lekkage aan de schroefasafsluitingen en de roerkoningen van de boot.2.10

Bij brief van 2 mei 2018 heeft [appellant] [geïntimeerde] in gebreke gesteld ter zake van deze nieuwe mankementen. Hierop heeft [geïntimeerde] bij brief van 11 mei 2018 de aansprakelijkstelling van de hand gewezen. Bij brief van 9 augustus 2018 heeft [appellant] de verbintenis tot nakoming omgezet in een verbintenis tot betaling van schadevergoeding.

3Beoordeling

3.1

[appellant] heeft in eerste aanleg na eiswijziging gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van:
A. € 8.492,26 herstelkosten;
B. € 1.060,56 ter zake van stallingskosten;
C. € 1.031,69 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
D, E, en F: de wettelijke rente, proceskosten en de nakosten.3.2

De kantonrechter heeft bij de bestreden beslissing de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.3.3

Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.3.4

De grieven 3 tot en met 6 lenen zich voor gezamenlijke bespreking en betreffen de kern van het geschil, te weten de [C]
(i) of ten aanzien van de boot sprake was van non conformiteit zoals bedoeld in artikel 7:17 BW, en/of
(ii) [appellant] heeft gedwaald bij het aangaan van de koopovereenkomst.


Non-conformiteit3.5

Tussen partijen is niet in geschil dat de schroefasafdichtingen en roerkoningen van de boot lekkage vertonen. In zoverre grief 3 erover klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat “de schroefassen” lekken, slaagt de grief omdat tussen partijen vast staat dat het gaat om gebreken aan/lekkage van de afdichtingsplaten van de schroefas.3.6

Bij de toetsing van de [C] of de boot aan de overeenkomst beantwoordt in de zin van artikel 7:17 BW, is in de eerste plaats van belang of de gebreken zodanig ernstig waren dat zij normaal gebruik van de boot verhinderden. Voor normaal gebruik van een boot is (minimaal) vereist dat deze niet zodanig veel water maakt dat de boot zinkt of bij enige tijd varen kan zinken. Partijen verschillen van mening over de [C] of dit aan de orde was. [geïntimeerde] stelt dat hij gedurende de negen jaar dat hij de boot in gebruik heeft gehad, probleemloos heeft gevaren in het zomerseizoen, en voorts dat [appellant] na de proefvaart zelf heeft verklaard dat de boot “lekker voer”. [appellant] stelt, onder verwijzing naar getuigenverklaringen, dat er tussen 12 april 2018 en het moment dat de boot op 16 april 2018 uit het water werd gelift, dagelijks enorme hoeveelheden water (ca 250 liter) in de boot stonden, dat een bilgepomp niet bestemd is voor afvoer van grote hoeveelheden zeewater, maar voor lekwater van bijvoorbeeld de motor, pompen en regenwater, en dat de lekkage van zodanige omvang was dat het schip in feite lek was en daarmee niet voldeed aan de eisen van “normaal gebruik”. [appellant] wijst in dit verband ook op een door hem overgelegde verklaring van [C] van 26 maart 2020, waarin een toelichting wordt gegeven op de werking van schroefasafdichtingen en roerkoningen. [C] stelt onder meer dat een lekkage aan de schroefas alleen waarneembaar is als de boot in het water ligt. Voorts wordt vermeld dat gebreken in de schroefasafdichting en/of roerkoning ertoe kunnen leiden dat de romp niet langer waterdicht is.3.7

Het hof gaat er, alles overziende, van uit dat de gebreken aan de schroefasdichtingen en de roerkoningen (hierna “de gebreken”) tot gevolg hadden dat de romp van de boot niet waterdicht was, en daarmee een normaal gebruik van de boot verhinderden.3.8

De [C] is vervolgens of [appellant] op grond van alle feiten en omstandigheden bij het tot stand komen van de koop, mocht verwachten dat deze gebreken afwezig zouden zijn (artikel 7:17 lid 2 BW). Bij de beoordeling van (non)conformiteit in de zin van artikel 7:17 BW staat centraal of de verkoper een mededelings- en/of onderzoeksplicht heeft geschonden en of de koper een onderzoeksplicht heeft verzaakt. Voor zover [appellant] en/of [X] hebben gesteld dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de gebreken of dat had moeten zijn, hebben zij deze stelling onvoldoende onderbouwd. Vast staat immers dat [geïntimeerde] al meerdere jaren niet met de boot had gevaren. Evenmin is gesteld of gebleken dat [A] met de boot had gevaren en de gebreken had kunnen en moeten opmerken. Ten tijde van de aankoop door [appellant] in 2018 was de boot reeds meerdere jaren niet gebruikt, terwijl [geïntimeerde] in 2014 een taxatie had laten uitvoeren waarbij de boot in uitstekende conditie was bevonden. Tegen deze achtergrond zijn er geen aanwijzingen dat [geïntimeerde] en/of [A] op de hoogte waren van de gebreken, zodat van een eventuele mededelingsplicht geen sprake is.3.9

Ten aanzien van de [C] of [appellant] heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht geldt het volgende. Vast staat dat [X] namens [appellant] op 31 maart 2018 onderzoek heeft verricht naar de staat van de boot. De [C] is of [appellant] met dit onderzoek heeft kunnen en mogen volstaan, mede bezien in het licht van de zijdens [geïntimeerde] , althans [A] , gedane mededelingen. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. Uitgangspunt bij de aankoop van een boot van 29 jaar oud, is dat op de koper een vergaande onderzoeksplicht rust. [X] heeft bij zijn inspectie op 31 maart 2018 reeds een aantal gebreken geconstateerd die een bijstelling van de aanvankelijk overeengekomen koopsom van € 23.500,- naar € 19.000,- rechtvaardigden.3.10

Voorts heeft [X] tijdens zijn inspectie op 31 maart 2018 gezien dat er water stond in de boot, en naar aanleiding hiervan vragen gesteld aan [A] over de schroefasafsluitingen en roerkoningen. [X] verklaart hierover op 6 juli 2018, derhalve betrekkelijk kort na de inspectie, als volgt:

“zo aan de buitenkant is niet te zien of schroefassen lek zijn. Gevraagd aan jachtmakelaar of deze problemen hadden dit was niet zo. Dit kan de schipper/eigenaar alleen weten.”

En:
Roerkoningen alleen aan de buitenzijde gezien, specifiek gevraagd aan de jachtmakelaar of deze lek waren, daar was niet mee aan de hand aldus jachtmakelaar. (…)”

[X] heeft op 23 maart 2020 een aanvullende verklaring afgelegd waarin hij – voor zover van belang – het volgende zegt:
“Ik heb aan [A] gevraagd naar de oorzaak van het aanwezige water wat in de boot stond in de bilgeruimte onder de motoren. (…)
Toen hebben we gesproken over het gebobbelde deel aan de achterkant van de boot en waarom de roerkoningen niet uiterlijk zichtbaar waren maar bedekt waren met polyester.

Mijn [C] was dan ook of er in het verleden problemen en of lekkages waren geweest. [A] zei dat dit was gedaan om het geheel te verstevigen maar dat er geen problemen waren geweest met lekkages of zo.
Ook heb ik de schroefassen bekeken en gevraagd of er geen problemen en of lekkages warenmet de schroefassen maar vooral ook van de schroefasafdichtingen ervan. Dit was voor mij aan de buitenkant uiteraard niet te zien.

De afdichtingen waren aan de buitenzijde afgedekt door een soort van halvemaantje van polyester. Hierop werd gezegd dat er geen problemen en of lekkages waren met de schroefassen en de schroefasafdichtingen. (…)”.3.11

[A] heeft in een e-mail van 4 juni 2020 aan de advocaat van [geïntimeerde] laten weten dat hij zich herinnert dat er vragen zijn gesteld over de schroefasafdichtingen en de roerkoningen, en dat hij daarop heeft gemeld dat door de eigenaar aan hem geen gebrek op die punten bekend was gemaakt.3.12

De verklaring van [X] – die derhalve wordt weersproken door [A] – houdt in dat [A] hem ten tijde van de bezichtiging op 31 maart 2018 zonder enig voorbehoud of beperking heeft medegedeeld dat er geen problemen en of lekkages waren aan de roerkoningen en schroefasafdichtingen van de boot. Indien deze stelling komt vast te staan is het hof van oordeel dat [appellant] hierop mocht afgaan, en dat verder onderzoek niet van hem verlangd kon worden. [A] vertegenwoordigde [geïntimeerde] immers ten tijde van de verkoop, en de door [A] gedane mededelingen hebben te gelden als mededelingen zijdens [geïntimeerde] als verkoper. Hieraan doet niet af dat [appellant] ten tijde van de bezichtiging zelf had gezien dat er water in de boot stond, dat hij wist dat er al enige tijd niet was gevaren met de boot, en dat de roerkoningen en schroefasafdichtingen bedekt waren met polyester.3.13

Het hof zal [appellant] daarom toelaten tot het bewijs van zijn stellingen zoals hiervoor onder 3.10 weergegeven. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.

4Beslissing

Het hof:

laat [appellant] toe tot het bewijs van zijn stelling dat [A] aan [X] heeft medegedeeld dat er geen problemen met en/of lekkages aan de roerkoningen en/of schroefasafdichtingen van de boot waren;

beveelt dat, indien [appellant] getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. T.S. Pieters, daartoe tot raadsheercommissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam;

bepaalt dat de advocaten van beide partijen uiterlijk op dinsdag 6 juli 2021 schriftelijk de verhinderdata van de partijen, hun advocaten en de te horen getuigen zullen opgeven in de [C] van juli tot en met oktober 2021 aan het (enquêtebureau van het) hof, waarna een datum zal worden bepaald;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, W.J.J. Wetzels en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.