Uitspraak van de week 07/01/2022
Week I januari 2022:
ECLI:NL:RBROT:2022:126
Uitspraak delenInstantieRechtbank RotterdamDatum uitspraak07-01-2022Datum publicatie14-01-2022ZaaknummerC/10/630907 / KG ZA 21-1124
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenKort geding
Inhoudsindicatie
Kort geding. Vordering tot opheffing (tweede) beslag op schip toegewezen. Beslagverdrag 1952 bepaalt dat voor dezelfde zeerechtelijke vordering slechts eenmaal beslag op een schip kan worden gelegd door dezelfde schuldeiser.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/630907 / KG ZA 21-1124
Vonnis in kort geding van 7 januari 2022
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht RESHENIE OOO,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
eiseres,
advocaten: mrs. H.T. Flameling en R.L. Latten te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht OSLO SHIP SERVICE AS,
gevestigd te Oslo, Noorwegen,
gedaagde,
advocaten: mrs. M.L. Dost en J. Smit te Rotterdam.
Partijen worden hierna Reshenie en OSS genoemd.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -de dagvaarding van 24 december 2021, met producties 1 tot en met 10,
- -de conclusie van antwoord van OSS, met producties 1 en 2,
- -de aanvullende producties 11 tot en met 30 van Reshenie,
- -de aanvullende productie 3 van OSS,
- -de mondelinge behandeling, gehouden op 3 januari 2022,
- -de pleitaantekeningen van mrs. Flameling en Latten,
- -de pleitaantekeningen van mrs. Dost en Smit.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.
Murmansk Shipping Company (hierna: MSCO) is eigenaar van de bulkcarrier met ijsklasse ms. “ [naam schip] ” (hierna: het schip). Het schip vaart onder Russische vlag.2.2.
Op 27 april 2020 hebben MSCO en Reshenie een rompbevrachtingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan MSCO het schip aan Reshenie ter beschikking heeft gesteld voor een periode van maximaal tien jaar voor een bedrag van USD 2.000,00 per dag.2.3.
Bij beslissing van 13 oktober 2020 van het Hof van Arbitrage van de provincie Moermansk, Russische Federatie, is MSCO per 6 oktober 2020 failliet verklaard met benoeming van de heer [naam curator] tot curator. De curator heeft de rompbevrachtingsovereenkomst tussen MSCO en Reshenie gestand gedaan en de exploitatie van het schip is door Reshenie voortgezet.2.4.
OSS is een Noorse dienstverlener en actief in de scheepvaart. Op 21 december 2020 heeft OSS met verlof van de rechtbank in het district Nord-Troms, Noorwegen, conservatoir beslag op het schip doen leggen. Het schip bevond zich op dat moment in Noorse wateren. Over de vordering waarvoor beslag is gelegd, heeft het gerechtshof in Hålogaland, Noorwegen, bij beslissing van 1 juli 2021 (vertaald in het Engels) overwogen:
“(…)
In the period 2017-2019, OSS delivered goods and services for a total of EUR 70,744.75 to seven vessels belonging to the Russian shipping company Murmansk Shipping Company (MSCO). None of the issued invoices have been paid. OSS’s claim, including expenses for legal counsel and interest, amounts to approximately EUR 120,000.
(…)
On 21 December 2020 OSS applied for an arrest in the vessel “ [naam schip] ” to secure its claim against vessels owned by OSS.
(…)”2.5.
MSCO (haar faillissementsboedel) en Reshenie zijn in rechte opgekomen tegen het door OSS gelegde beslag. Bij beslissing van 31 december 2020 heeft de rechtbank in het district Nord-Troms het beslag gehandhaafd, onder de voorwaarde dat OSS zekerheid stelde voor havengelden en eventuele schade van MSCO en Reshenie. Daarnaast diende de eis in de hoofdzaak voor 14 januari 2021 te worden ingesteld.2.6.
Op 8 januari 2021 hebben MSCO en Reshenie voor een bedrag van
NOK 1.304.964,00 zekerheid gesteld voor de vordering van OSS. Het beslag is vervolgens opgeheven, waarna Reshenie de exploitatie van het schip heeft voortgezet.2.7.
MSCO en Reshenie hebben de rechtmatigheid van het beslag in hoger beroep bestreden. Bij beslissing van 1 juli 2021 heeft het gerechtshof in Hålogaland (zie hiervoor in 2.4.) de vorderingen van Reshenie en MSCO afgewezen en de bedragen waarvoor OSS zekerheid had gesteld, vrijgegeven. Het bedrag (zie 2.6.) waarvoor MSCO en Reshenie zekerheid hadden gesteld, is verlaagd met een bedrag dat overeenkomt met € 5.259,38, welk bedrag vrijgesteld moest worden. In de beslissing zijn MSCO en Reshenie hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van OSS, begroot op NOK 300.000,00.2.8.
MSCO en Reshenie hebben beroep in cassatie ingesteld. Bij beslissing van 15 november 2021 heeft het Noorse hooggerechtshof dit beroep verworpen omdat dit niet tot cassatie kon leiden. Daarbij zijn MSCO en Reshenie hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van OSS, begroot op NOK 60.000,00.2.9.
MSCO noch Reshenie heeft (een bedrag op) de in 2.7. en 2.8. bedoelde proceskosten betaald.2.10.
Bij verzoekschrift van 3 december 2021 heeft OSS de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag op het schip ten laste van MSCO (diens faillissementsboedel). Het schip bevond zich op dat moment in de haven van Amsterdam. OSS heeft in haar verzoek gesteld dat zij voor de door het gerechtshof in Hålogaland en het Noorse hooggerechtshof toegewezen en onbetaald gelaten juridische kosten van in totaal NOK 360.000,00 geen zekerheid heeft en dat de beslissingen voor ten uitvoerlegging vatbaar zijn. Het verlof is dezelfde dag verleend, met begroting van de vordering inclusief rente en kosten op NOK 468.000,00.2.11.
Op 3 december 2021 heeft OSS ten laste van MSCO beslag op het schip doen leggen.2.12.
Bij verzoekschrift van 17 december 2021 heeft OSS de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verzocht om de beslissingen van het gerechtshof in Hålogaland en het Noorse hooggerechtshof te erkennen en verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van die beslissingen. Een toewijzende beschikking is tot op heden niet gegeven.2.13.
Bij e-mail van 23 december 2021 heeft mr. Latten aan mr. Dost bericht dat het beslag in de visie van Reshenie onrechtmatig is, waarbij aan OSS de gelegenheid is geboden om het beslag vrijwillig op te heffen. Dat heeft OSS niet gedaan.
3.Het geschil
3.1.
Reshenie vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- -primair: het op 3 december 2021 op het schip gelegde beslag opheft,
- -subsidiair: OSS beveelt tot opheffing van het beslag binnen 24 uur na betekening van het vonnis, zulks op straffe van een dwangsom,
- -meer subsidiair: het op 3 december 2021 op het schip gelegde beslag opheft, indien OSS niet uiterlijk binnen vijf dagen (of een in goede justitie te bepalen termijn) een bankgarantie van een binnen de Europese Unie gevestigde reputabele bank zal hebben gesteld op het Rotterdam Guarantee Form 2008, ten bedrage van EUR 500.000,00 (althans een in goede justitie te bepalen bedrag), tot zekerheid voor de vordering van Reshenie tot vergoeding van de schade die het beslag veroorzaakt,
met veroordeling van OSS in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van een week na de dag van dit vonnis, en in de nakosten van dit geding, zowel voor het geval er wel als geen betekening van het vonnis plaatsvindt.3.2.
OSS voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Reshenie dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Reshenie in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten van beslaglegging.3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.
Dit geschil heeft een internationaal karakter, nu Reshenie en OSS in Moskou respectievelijk Oslo zijn gevestigd en het schip in Amsterdam ligt. Vanwege dit internationale karakter moet de voorzieningenrechter ambtshalve onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Dat is het geval. Op grond van artikel 10:3 BW is op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlandse recht van toepassing. Bovendien bepaalt artikel 705 lid 1 Rv dat de voorzieningenrechter die het verlof tot het beslag heeft gegeven, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende kan opheffen. De Rotterdamse voorzieningenrechter is dan ook bevoegd om van de opheffingsvordering kennis te nemen.4.2.
Reshenie stelt dat het door OSS in Nederland gelegde beslag onrechtmatig is. Daartoe verwijst zij onder meer naar het Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen van 10 mei 1952 (het Beslagverdrag). OSS betwist dat dit verdrag in dit geval van toepassing is. Zij heeft dat standpunt ook al in haar beslagverzoek ingenomen. OSS stelt daartoe, kort gezegd, dat de eis in de hoofdzaak al in Noorwegen is toegewezen. Voor dergelijke vorderingen geldt niet de eis dat alleen voor maritieme vorderingen beslag mag worden gelegd op zeeschepen en mag een schuldeiser voor iedere soort vordering beslag leggen op een zeeschip.4.3.
Het Beslagverdrag bevat regels over het leggen van beslag op zeeschepen. Artikel 1 lid 2 bepaalt dat “beslag” het aanhouden van een schip met verlof van de bevoegde rechterlijke autoriteit ter verzekering van een zeerechtelijke vordering betekent, maar niet het leggen van beslag op een schip ter tenuitvoerlegging van een executoriale titel omvat. Het Beslagverdrag heeft daarmee geen betrekking op executoriale beslagen.4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissingen van het gerechtshof in Hålogaland en het Noorse hooggerechtshof in Nederland nog niet ten uitvoer kunnen worden gelegd. Hoewel OSS de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft verzocht om de beslissingen te erkennen en verlof tot tenuitvoerlegging van die beslissingen te verlenen, is dat verlof tot op heden niet verleend. Hoewel OSS verwacht dat zij dit op korte termijn krijgt, beschikte zij op het moment van de beslaglegging niet over een executoriale titel in Nederland. Dat betekent dat op dit moment sprake is van een conservatoir beslag. De stelling van OSS dat de eis in de hoofdzaak al door de Noorse rechter is toegewezen zodat de zaak zich in feite tussen de fases van een conservatoir en een executoriaal bevindt, maakt het vorenstaande niet anders. OSS heeft het beslag immers niet verzocht noch doen leggen in verband met de tenuitvoerlegging van een executoriale titel. Nu het beslag daarmee als conservatoir dient te worden aangemerkt, is het Beslagverdrag daarop in zoverre van toepassing.4.5.
Artikel 3 lid 3 van het Beslagverdrag bepaalt dat ter zake van dezelfde zeerechtelijke vordering slechts eenmaal beslag op een schip kan worden gelegd door dezelfde schuldeiser en slechts eenmaal een borgtocht of andere zekerheid kan worden gesteld. Indien op een schip beslag is gelegd of een borgtocht of andere zekerheid is gesteld, zal een volgend beslag op het schip door dezelfde schuldeiser ter zake van dezelfde zeerechtelijke vordering worden opgeheven en het schip worden vrijgegeven, tenzij de schuldeiser aantoont dat de borgtocht of zekerheid onherroepelijk is opgeheven voordat het volgend beslag is gelegd of dat er een andere geldige reden is om het beslag te handhaven.4.6.
Reshenie stelt dat de proceskostenveroordelingen geen zeerechtelijke vorderingen zijn als bedoeld in het Beslagverdrag en dat, indien zij dit wel zijn, daarvoor reeds in Noorwegen beslag is gelegd. Volgens OSS kwalificeren de proceskostenveroordelingen als zeerechtelijke vorderingen en is daarvoor niet eerder beslag gelegd.4.7.
De voorzieningenrechter verwijst naar de beslissing van het gerechtshof in Hålogaland van 1 juli 2021, waarin is overwogen dat de vordering van OSS “including expenses for legal counsel and interest” ongeveer EUR 120.000,00 bedraagt. Van die vordering maakt deel uit een hoofdsom van EUR 70.744,75. Uit voornoemde beslissing leidt de voorzieningenrechter af dat voor de (totale) vordering op 21 december 2020 in Noorwegen beslag op het schip is gelegd. Daarmee is, op grond van en overeenkomstig het Beslagverdrag, conservatoir beslag gelegd voor een zeerechtelijke vordering, te weten de aan zeven schepen van MSCO geleverde en onbetaald gelaten goederen en diensten. Van die vordering maakt deel uit – evenals in Nederland in de beslagpraktijk gebruikelijk is – een bedrag aan “expenses for legal counsel”. Dat betekent dat, bij gebreke van andersluidende aanwijzingen, aangenomen moet worden dat de proceskosten als onderdeel van de vordering van OSS reeds onderwerp zijn geweest van een inhoudelijk gerechtelijk onderzoek. In dit kader wordt verwezen naar Berlingieri on Arrest of Ships Volume 1, waarin staat vermeld dat “(…) arrest covered by the Convention (…) is a security measure that is requested before the claim is the subject of an assessment on its merits by a court. Its purpose is to preserve the security until a judgment in the merits is obtained and can be enforced (…)”. Nu OSS voor haar zeerechtelijke vordering reeds conservatoir beslag heeft doen leggen, kan daarvoor op grond van artikel 3 lid 3 van het Beslagverdrag niet nogmaals conservatoir beslag worden gelegd. Dit betekent dat het in Nederland gelegde beslag op het schip moet worden opgeheven en het schip moet worden vrijgegeven. De omstandigheden dat MSCO (diens faillissementsboedel) en Reshenie geen of onvoldoende vervangende zekerheid hebben gesteld en dat zij de proceskostenveroordelingen bewust onbetaald laten, zijn onvoldoende om aan de opheffing van het beslag in de weg te kunnen staan.4.8.
Dit leidt ertoe dat de primaire vordering van Reshenie wordt toegewezen, in de variant dat de voorzieningenrechter zelf opheft. De overige stellingen van partijen behoeven geen bespreking meer.4.9.
OSS wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Reshenie worden begroot op € 1.811,21 (€ 119,21 aan kosten dagvaarding, € 676,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat). De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten worden toegewezen als gevorderd.
5.De beslissing
De voorzieningenrechter5.1.
heft op het op 3 december 2021 ten laste van MSCO op het schip gelegde beslag,5.2.
veroordeelt OSS in de proceskosten, aan de zijde van Reshenie tot op heden begroot op € 1.811,21, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,5.3.
veroordeelt OSS in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat OSS niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2022.
2971/2009