Uitspraak van de week 03/05/2022

Week I mei 2022:

ECLI:NL:GHDHA:2022:605

Uitspraak delenInstantieGerechtshof Den HaagDatum uitspraak19-04-2022Datum publicatie02-05-2022Zaaknummer200.281.047/01
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2015:8714, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenVerbintenissenrecht
Bijzondere kenmerkenHoger beroep
Inhoudsindicatie

Fouten bij reparaties aan binnenvaartschip? Alleen ondergeschikte fout die geen verdere schade heeft veroorzaakt. Vordering tot betaling facturen grotendeels toegewezen; schadevergoeding afgewezen.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer hof : 200.281.047/01

Zaaknummer rechtbank : C/10/457096 / HA ZA 14-830

Arrest van 19 april 2022

in de zaak van

Torque Marine IPS Innovative Propulsion Systeme GmbH & Co. KG,

gevestigd in Hamburg, Duitsland,

appellante,

advocaat: mr. J.J. van Zuethem uit Breda,

tegen

Scheepswerf Gebroeders [naam] B.V.,

gevestigd in Zwijndrecht,

verweerster,

advocaat: mr. J.J. van de Velde uit Rotterdam.

Het hof zal partijen hierna noemen: Torque en [de scheepswerf] .

1De zaak in het kort

1.1

Deze zaak gaat over de vraag of [de scheepswerf] fouten heeft gemaakt bij de diverse reparaties aan het binnenvaartschip [het schip] . De rechtbank heeft geoordeeld dat [de scheepswerf] één niet al te ernstige fout heeft gemaakt bij die reparaties, die bovendien geen verdere schade tot gevolg heeft gehad. Zij heeft de vordering van [de scheepswerf] tot betaling van haar facturen daarom grotendeels toegewezen en de vordering van Torque tot vergoeding van de verminderde waarde van de prestatie van [de scheepswerf] en vergoeding van de schade als gevolg van door [de scheepswerf] gemaakte fouten afgewezen.1.2

Het hof oordeelt in dit arrest dat de bezwaren van Torque tegen het oordeel van de rechtbank niet opgaan en bekrachtigt daarom de bestreden vonnissen.

2Procesverloop in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

  • -de dagvaarding van 20 april 2020, waarmee Torque in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2015 (hierna: het eerste tussenvonnis), 19 december 2018 (hierna: het tweede tussenvonnis) en 22 januari 2020 (hierna: het eindvonnis);
  • -de memorie van grieven van Torque, met bijlagen;
  • -de memorie van antwoord van [de scheepswerf] .

2.2

Daarna hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest bepaald.

3Feitelijke achtergrond

3.1

Tussen partijen staat onder meer het volgende vast.3.2

[de scheepswerf] exploiteert een scheepswerf en houdt zich onder meer bezig met het bouwen, repareren en onderhouden van schepen. Torque was de eigenaar van het binnenvaartschip [het schip] .3.3

In juni 2012 heeft [het schip] een aanvaring gehad waarbij de beide bakboordmotoren zijn stilgevallen. [de scheepswerf] heeft naar aanleiding hiervan in juni / juli 2012 reparaties aan [het schip] verricht (hierna: de eerste reparatie). Daarbij heeft [de scheepswerf] de uitlijning van de bakboord aandrijfinstallatie niet nagemeten.3.4

Tijdens de eerste vaart na de eerste reparatie bleek de bakboord aandrijfinstallatie warmer te worden dan die aan stuurboord. Daarom is [het schip] teruggevaren naar [de scheepswerf] . [de scheepswerf] heeft in juli / augustus 2012 opnieuw reparaties aan [het schip] verricht (hierna: de tweede reparatie). Daarbij is gebleken dat de bakboord aandrijfinstallatie niet goed stond uitgelijnd.3.5

In oktober 2012 is in Duitsland door een andere werf de achterste elektromotor van [het schip] vervangen door een tijdelijke tussenas.3.6

In december 2012 / januari 2013 heeft [de scheepswerf] wederom reparaties aan [het schip] verricht (hierna: de derde reparatie). Daarbij heeft [de scheepswerf] het bakboord steunlager 0,96 mm uit lijn geplaatst.3.7

Tijdens de eerste vaart na de derde reparatie bleek een bakboord pakkingdrukker water te lekken. Daarop heeft [de scheepswerf] [het schip] eind januari 2013 opnieuw gerepareerd (hierna: de vierde reparatie).3.8

[de scheepswerf] heeft Torque in totaal € 54.568,36 in rekening gebracht voor haar werkzaamheden. Torque heeft daarvan een bedrag van € 23.000,- voldaan.3.9

Torque heeft de overeenkomst met [de scheepswerf] bij brief van 22 juli 2014 ontbonden.

4Procedure bij de rechtbank

4.1

[de scheepswerf] heeft Torque gedagvaard en (in conventie) kort gezegd volledige betaling van haar facturen gevorderd.4.2

Torque heeft op haar beurt (in reconventie) vergoeding van de verminderde waarde van de prestatie van [de scheepswerf] gevorderd, en vergoeding van de door haar geleden schade als gevolg van de fouten die [de scheepswerf] bij de diverse reparaties zou hebben gemaakt.4.3

Om te kunnen beoordelen of [de scheepswerf] fouten heeft gemaakt bij de reparaties aan [het schip] heeft de rechtbank J.H. van den Elshout als deskundige benoemd (hierna: de deskundige). De deskundige heeft een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht). Na aanvullende vragen van de rechtbank heeft de deskundige een addendum bij het deskundigenbericht opgesteld (hierna: het addendum).4.4

De rechtbank heeft de vorderingen van [de scheepswerf] grotendeels toegewezen, de vorderingen van Torque afgewezen en Torque in de kosten veroordeeld.

5Vorderingen in hoger beroep

5.1

Torque is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met de vonnissen van de rechtbank. Zij wil dat het hof de vorderingen van [de scheepswerf] alsnog afwijst en haar eigen vorderingen alsnog toewijst, met veroordeling van [de scheepswerf] in de proceskosten van beide instanties. Torque heeft daartoe zeven grieven aangevoerd.

6Beoordeling in hoger beroep

6.1

Bij de beoordeling van het hoger beroep stelt het hof voorop dat Torque terecht niet heeft gegriefd tegen rov. 2.5 van het tweede tussenvonnis. Daarin heeft de rechtbank kort gezegd geoordeeld dat de rechter zijn beslissing om het rapport van de door hem benoemde deskundige te volgen, in beginsel maar beperkt hoeft te motiveren. Wel moet hij ingaan op alle specifieke bezwaren van partijen tegen het deskundigenbericht als deze een voldoende gemotiveerde betwisting van de zienswijze van de deskundige inhouden.

Uitlijning steunlager6.2

Met grief 1 klaagt Torque dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Torque haar standpunt zou hebben laten vallen dat [de scheepswerf] het fundament van het steunlager onjuist heeft aangepast. Volgens Torque staat tussen partijen vast dat [de scheepswerf] het steunlager twee keer heeft verplaatst: in juli 2012 en in december 2012. [de scheepswerf] zou het steunlager volgens Toque beide keren scheef hebben geplaatst. Dit is een zwaarwegende reparatiefout.6.3

Het hof oordeelt als volgt. Het verplaatsen van het steunlager is op zichzelf niet aan te merken als een fout. Dat wordt anders als het steunlager bij het verplaatsen daarvan niet goed is uitgelijnd. De deskundige heeft vastgesteld dat [de scheepswerf] eind juli 2012 (bij de tweede reparatie) tijdens de demontage- en montagewerkzaamheden van de schroefas en de bijbehorende bussen en koppelflensen geen fouten heeft gemaakt.1 Torque heeft bovendien onvoldoende gemotiveerd betwist dat uit zowel een door de heer Los op 21 december 2012 uitgevoerde meting2 als een door [de scheepswerf] overgelegd rapport van EMHA van 28 december 2012 blijkt dat het steunlager in lijn stond. Alleen tijdens de derde reparatie is het steunlager volgens de deskundige door [de scheepswerf] niet in lijn geplaatst.3 Dat in juli 2012 het steunlager onjuist is aangepast en dat dit [de scheepswerf] kan worden aangerekend heeft Torque niet (voldoende) onderbouwd. Grief 1 wordt daarom verworpen.6.4

In grief 2 betoogt Torque dat de scheefstand van het steunlager geen geringe tekortkoming was. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen zijn de lagers binnen het druklager niet bedoeld om scheefstand van het lager zelf te compenseren. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Torque een rapport van (partijdeskundige) dr. D. Postel (hierna: Postel) van 23 oktober 2020 in het geding gebracht. Ook heeft Torque aangeboden om Postel te doen horen als deskundige. Volgens Torque heeft deze scheefstand overmatige slijtage van en schade aan diverse lagers veroorzaakt. Deze schade is zichtbaar op de foto’s bij het rapport van Postel die zijn gemaakt na een bezichtiging op 22 december 2012. Bij die bezichtiging zijn ook metaalsporen in de olie van het steunlager aangetroffen.6.5

De deskundige heeft, in navolging van een verklaring van [A] (hierna: [A]) van 20 april 2017,4 in het addendum geconstateerd dat vrijwel 100% zeker is dat het slingeren van de bakboord aandrijfinstallatie alleen het gevolg is van het slingeren van de tijdelijke tussenas, en niet (ook) van het scheef plaatsen van het steunlager.5 De tijdelijke tussenas is in oktober 2012 geplaatst door een andere werf. De bezichtiging door Postel en de door hem genomen foto’s dateren dus van na de plaatsing van de tijdelijke tussenas. Uit het enkele feit dat Postel schade heeft waargenomen aan diverse lagers (welke schade overigens door [de scheepswerf] wordt betwist) en ook metaalsporen in de olie heeft aangetroffen, kan daarom niet worden geconcludeerd dat dit het gevolg is van het scheef plaatsen van het steunlager door [de scheepswerf] . De vraag of lagers al dan niet bedoeld zijn om de scheefstand te compenseren is gelet op het voorgaande niet relevant. Torque’s aanbod om Postel hierover te horen wordt daarom gepasseerd. Grief 2 wordt verworpen.

Vullen schroefaskoker met vet6.6

In grief 3 bestrijdt Torque het oordeel van de rechtbank dat [de scheepswerf] niet tekort is geschoten bij het vullen van de schroefaskoker met vet. Torque wijst erop dat de schroefaskoker gevuld moet worden met ongeveer tachtig kilogram vet. Tien dagen na de derde reparatie werd echter al oververhitting van en lekkage via de schroefaskoker geconstateerd, waarna bij controle slechts een zeer geringe hoeveelheid bruin vet in de schroefaskoker werd aangetroffen. Tachtig kilogram vet kan volgens Torque niet in zo’n korte tijd verdwijnen. Het verdwijnen van het vet kan bovendien niet zijn veroorzaakt door de pompende werking van de tijdelijke tussenas, zoals [de scheepswerf] stelt. Een pompende werking kan immers niet door scheefstand ontstaan. Verder zit tussen de schroefaskoker en de tijdelijke tussenas het steunlager, dat een eventuele pompende werking kan opvangen. Torque heeft deze stellingen onderbouwd met het hiervoor genoemde rapport van Postel van 23 oktober 2020.6.7

Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof voorop dat Torque de bewijslast en daarmee ook het bewijsrisico draagt van haar stelling dat [de scheepswerf] de schroefaskoker niet- of onvoldoende met vet heeft gevuld.6.8

De rechtbank heeft de deskundige de vraag gesteld of [de scheepswerf] verantwoordelijk was voor het onvoldoende vet in de schroefaskoker, en of het tekort aan vet geheel of gedeeltelijk werd veroorzaakt door de slingering van de schroefasinstallatie. De deskundige heeft de eerste vraag bevestigend beantwoord, maar zijn antwoord niet gemotiveerd. Mede gelet op het antwoord op de volgende vraag leidt het hof daaruit af dat de deskundige mogelijk alleen heeft willen zeggen dat het vullen van de schroefaskoker met vet de verantwoordelijkheid van [de scheepswerf] was (wat tussen partijen ook niet in geschil is). De deskundige heeft zich niet expliciet uitgelaten over de vraag of [de scheepswerf] zich in dit geval ook van die verantwoordelijkheid heeft gekweten. Op de vraag of de slingering van de tijdelijke tussenas de aanwezigheid van onvoldoende vet kan verklaren, antwoordt de deskundige als volgt:

“Ondergetekende moet het antwoord helaas schuldig blijven. Een en ander zal afhangen van de mate van slingeringen. Is er sprake van ernstige slingeringen zou de schroefas wellicht een pompende werking kunnen geven waardoor het vet er uitloopt en de koker zich met buitenboordwater vult. Echter je kunt je dan afvragen of er dan niet meer kapot gaat. Omdat de mate van slingeren niet officieel is vastgesteld durft ondergetekende daar geen antwoord op te geven.”66.9

Het hof concludeert hieruit dat het volgens de deskundige mogelijk is dat de slingering van de tijdelijke tussenas het verdwijnen van vet uit de schroefaskoker heeft veroorzaakt.7 Dat wordt bevestigd door de opmerking van de deskundige in het kader van zijn bespreking van het verband tussen de beweerde schade en de werkzaamheden, dat door het (vermoede) slingeren van de schroefas als het ware een pompende werking is ontstaan, waardoor de vetpakking in de pakkingdrukker het buitenboordwater niet meer heeft kunnen tegenhouden. Dit strookt overigens ook met de verklaring van [A] dat een schroefas niet hoeft te gaan lekken indien een stuwlager 0,96 mm naar bakboord uitgelijnd staat zolang er geen slingering is, en die verklaring wordt door de deskundige onderschreven. Die verklaring lijkt er namelijk vanuit te gaan dat er wel lekkage kan optreden als er sprake is van slingering. Het hof passeert gelet op dit alles het betoog van Postel dat dit niet mogelijk zou zijn. Daarbij komt dat [de scheepswerf] heeft aangevoerd dat zij wel vet heeft bijgevuld, hetgeen bevestigd wordt door (i) de factuur van [de scheepswerf] waarop staat vermeld dat de schroefaskoker is opgevuld met vet, (ii) de probleemloos verlopen proefvaart en (iii) de aanwezigheid van resten bruin vet in de schroefaskoker terwijl aan boord van [het schip] alleen rood vet wordt gebruikt. Weliswaar sluit het voorgaande niet uit dat er onvoldoende vet is bijgevuld, zoals Torque ook nog heeft gesteld, maar [de scheepswerf] heeft er terecht op gewezen dat het bijvullen van het vet in de schroefaskoker in december 2012 na een relatief korte reis (alleen van de werf in Duitsland naar de werf van [de scheepswerf] ) ook al nodig was. Kennelijk lekte het schip dus toen al vet, mogelijk als gevolg van de pompende werking van de tijdelijke tussenas.6.10

Het hof komt gelet op dit alles, in lijn met het deskundigenbericht, tot de conclusie dat niet valt vast te stellen wat de oorzaak is geweest van het ontbreken van voldoende vet in de schroefaskoker. Torque is dus niet geslaagd in het bewijs van haar stelling dat dit het gevolg is van fouten van [de scheepswerf] . Haar aanbod om Postel te horen als getuige over de stelling dat er in het kader van een onderzoek op 23 januari 2013 geen vet op de pakkingen werd aangetroffen, passeert het hof, omdat dit, ook indien bewezen, niet tot een andere beslissing kan leiden gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft geoordeeld. Daar komt bij dat Torque niet heeft aangevoerd dat Postel aanwezig is geweest bij het onderzoek op 23 januari 2013 en dus uit eigen waarneming kan verklaren over wat daar is geconstateerd. Het aanbod van Torque om Postel te horen als deskundige, passeert het hof eveneens. De rechter heeft op grond van artikel 200 Rv een discretionaire bevoegdheid om een partijdeskundige als Postel al dan niet te horen. Gelet op alles wat door partijen bij de rechtbank en het hof is aangevoerd, wat uit het deskundigenbericht is gebleken, en wat Postel zelf in zijn rapporten heeft geschreven, voegt het horen van Postel als deskundige naar het oordeel van het hof onvoldoende toe. Grief 3 kan daarom niet slagen.

Overige grieven6.11

Met haar grieven 4 en 5 klaagt Torque dat de rechtbank ten onrechte de zienswijze van de deskundige heeft overgenomen, respectievelijk ten onrechte heeft geoordeeld dat Torque die zienswijze onvoldoende heeft betwist. Torque heeft haar bezwaren in het licht van de gemotiveerde conclusies van de deskundige in het deskundigenbericht naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Voor zover sprake is van een gemotiveerde betwisting als bedoeld in rov. 6.1 heeft het hof hiervoor gemotiveerd waarom die niet leidt tot een andere uitkomst. De grieven falen om die reden.6.12

In grief 6 klaagt Torque over het feit dat de rechtbank haar aanbod om Postel als deskundige en als getuige te horen heeft gepasseerd. Die grief verwerpt het hof op de grond van hetgeen het hiervoor in rov. 6.10 heeft geoordeeld over het horen van Postel. Grief 6 faalt.6.13

Grief 7 is gericht tegen de proceskostenveroordeling en moet het lot van de vorige grieven delen.

Conclusie en proceskosten6.14

De conclusie is dat het hoger beroep van Torque niet slaagt. Daarom zal het hof de vonnissen bekrachtigen. Het hof zal Torque als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7Beslissing

Het hof:

– bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2015, 19 december 2018 en 22 januari 2020;

– veroordeelt Torque in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [de scheepswerf] tot op heden begroot op € 2.071,- aan verschotten en € 4.064,- (1 punt tarief VI) aan salaris advocaat, en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;

– verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, P.H. Blok en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.

1Deskundigenbericht, antwoord op vraag 3.1, p. 20.

2Bijlage 2, bij productie 1 van Torque.

3Deskundigenbericht, antwoord op vraag 1.2, p. 14.

4Productie 17 bij conclusie van antwoord na deskundigenbericht van [de scheepswerf] .

5Addendum bij het deskundigenbericht, antwoord op vraag a., d. en e., p. 6 en 7.

6Addendum bij het deskundigenbericht, antwoord op vraag j., p. 7.

7In het deskundigenrapport p.14 concludeert de deskundige ook dat dit waarschijnlijk de oorzaak is van de lekkage.