Uitspraak van de week 02/05/2022

Week I mei 2022:

ECLI:NL:RBROT:2022:3260

Uitspraak delenInstantieRechtbank RotterdamDatum uitspraak09-03-2022Datum publicatie02-05-2022ZaaknummerC/10/597504 / HA ZA 20-533
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie

Uitleg van overeenkomsten: 1) zijn de charterparties rechtsgeldig opgezegd en 2) wat zijn partijen overeengekomen met betrekking tot reparatiekosten? De beantwoording van deze vragen is van belang voor de verdere beoordeling van het geschil tussen partijen. Nu het vervolgtraject mogelijk nog veel (deskundigen)kosten meebrengt, beslist de rechtbank nu eerst op deze geschilpunten en stelt de rechtbank hoger beroep open van dit tussenvonnis.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 9 maart 2022

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/597504 / HA ZA 20-533 van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

COCKETT MARINE OIL BENELUX B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres in conventie,

verweerster in conventie,

advocaat mr. H.C.A. van der Houven van Oordt te Rotterdam,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DECOIL OOSTZEE B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DECOIL NOORDZEE B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DECOIL GROUP B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagden in conventie,

eiseressen in reconventie,

advocaat mr. M.W. Steenpoorte te ‘s-Hertogenbosch,

en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/612079 / HA ZA 21-74 van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DECOIL OOSTZEE B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DECOIL NOORDZEE B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DECOIL GROUP B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

eiseressen,

advocaat mr. M.W. Steenpoorte te ‘s-Hertogenbosch,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

V MARINE FUELS B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. H.C.A. van der Houven van Oordt te Rotterdam.

Partijen zullen hierna Cockett, Decoil en VMF genoemd worden. Decoil zullen afzonderlijk worden aangeduid als Decoil Oostzee, Decoil Noordzee en Decoil Group.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -het vonnis in incident van 16 december 2020 en de daarin vermelde processtukken,
  • -de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met productie 18,
  • -de brief van de rechtbank van 11 mei 2021, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling,
  • -de brief van de rechtbank van 17 augustus 2021 met een summiere zittingsagenda,
  • -de nadere productie 19 van Decoil,
  • -de akte overlegging producties van Cockett, met producties E19 en E20,
  • -de tweede akte overlegging productie van Cockett, met productie E21,
  • -de conclusie van antwoord in reconventie,
  • -het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 september 2021,
  • -de spreekaantekeningen van Cockett,
  • -de spreekaantekeningen van Decoil.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -de dagvaarding van 18 januari 2021, met producties 1 tot en met 25,
  • -de conclusie van antwoord, met producties V1 tot en met V10,
  • -de brief van de rechtbank van 11 mei 2021, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling,
  • -de brief van de rechtbank van 17 augustus 2021 met een summiere zittingsagenda,
  • -de nadere productie 26 van Decoil,
  • -de akte overlegging producties van VMF, met producties V11 en V12,
  • -de tweede akte overlegging productie van VMF, met productie V13,
  • -het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 september 2021,
  • -de spreekaantekeningen van Decoil,
  • -de spreekaantekeningen van VMF.

2.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak

3.1.

Cockett was via haar 100% aandelenbelang in UBO 10 B.V. en UBO 45 B.V. eigenaar van de schepen [naam schip 1] (hierna: [naam schip 1] ) respectievelijk [naam schip 2] (hierna: [naam schip 2] ). Cockett hield daarnaast de aandelen in United Barge Owners B.V. (hierna: UBO), de entiteit waar de bemanning van [naam schip 1] en [naam schip 2] in dienst was.

Verder is Cockett enig aandeelhouder van VMF.3.2.

Op 29 juni 2018 is tussen Cockett en Decoil Investments B.V., de oude naam van Decoil Group, een overeenkomst getiteld Heads of Agreement for sale of [naam schip 2] and [naam schip 1] to Decoil (hierna: Heads of Agreement) tot stand gekomen. De Heads of Agreement, waarin Cockett wordt aangeduid als ‘Seller’ en Decoil Investments B.V. als ‘Buyer’, luidt voor zover hier van belang:

“(…)

Whereas:

1. Seller ultimately has ultimate sole control and ownership of two vessels, the :

a) [naam schip 2] , (…); and

b) [naam schip 1] , (…) ;

( [naam schip 2] and [naam schip 1] are the “Vessels”);

2. Buyer has agreed to acquire the ownership interest in the Vessels from Seller as detailed below;

(…)

Handover date: The parties intend that Buyer will not purchase the vessels directly from Seller, but will instead purchase 100% of the shares in the two vessel owning companies (United Barge Owners 10 BV (“UBO 10”) and United Barge Owners 454 BV (“UBO45”). Handover date shall be the date that ownership in UBO10 and UBO45 is transferred from the Seller to the Buyer, and shall be a date mutually agreed between the Parties.

Sale Price: Euro 5,087,000.

(…)

Condition of the Vessels: Buyer has inspected both vessels and accepted condition as is. Refer further to “Future Survey” below.

Future Survey: Sale price has been adjusted for future survey and renewal of classification, and for which future cost Buyer shall be responsible. Parties to agree as at Handover Date on a schedule of work required as a reference point only. When the Vessels are actually put through survey and renewal of classification, then should unforeseen major repairs have to be done which are not covered by the reference list, then parties shall agree on an amicable solution to settle such unforeseen major repair. A major repair means a repair with cost exceeding Euro 50,000. Currently [naam schip 1] classification certificate is valid until 30 September 2018, and [naam schip 2] classification certificate is valid until 23 February 2021.

Charter Back. Seller, or a company controlled by Seller, will charter Vessels back for a five year period as follows:

1. Period is for five (5) years commencing from Handover Date;

(…)

5. Break option: Seller shall have option to break charters on 1st December 2019 on giving 30 days prior notice;

(…)

8. Seller shall prepare a Charter Party for each Vessel which shall form part of the agreements giving effect to this Heads of Agreement.

(…)

Condition of Vessels at Handover Date: The Vessels’ shall be at Seller’s risk and expense prior to Handover Date and until they are effectively delivered to Buyer by means of transfer of ownership of the shareholding in UBO10 and UBO45 (“Delivery”). To facilitate the process Seller and Buyer may agree a specific date and/or timing for purpose that risk transfers. Subject to the terms of this Heads of Agreement the effective control/ownership of the Vessels shall be delivered and taken over as they were at the time of inspection, fair wear and tear excepted.

(…)”.3.3.

Tussen partijen is verder onderhandeld, hetgeen heeft geresulteerd in:

1) een op 13 november 2018 gesloten overeenkomst getiteld Share Purchase Agreement op grond waarvan Cockett haar aandelen in UBO heeft verkocht en geleverd aan Decoil Investments B.V. (hierna: SPA),

2) twee overeenkomsten van 21 februari 2019 getiteld Memorandum of Agreement waarbij [naam schip 1] respectievelijk [naam schip 2] zijn verkocht door UBO 10 B.V. (hierna: UBO 10) respectievelijk UBO 45 B.V. (hierna: UBO 45) aan Decoil Oostzee respectievelijk Decoil Noordzee (hierna: MoA),

3) twee overeenkomsten van 21 februari 2019 getiteld Vendor Loan Agreement tussen UBO 10 respectievelijk UBO 45 als leninggever, Decoil Oostzee respectievelijk Decoil Noordzee als leningnemer en Decoil Group als hoofdelijk medeschuldenaar (hierna: VLA),

4) twee overeenkomsten van tijdbevrachting van 21 februari 2019 (op basis van het BIMCO formulier Baltime 1939), waarbij [naam schip 1] respectievelijk [naam schip 2] zijn vervracht aan VMF (hierna: de charterparties).3.4.

De (nagenoeg gelijkluidende) MoA’s (zie 3.3 onder 2), waarin UBO 10 respectievelijk UBO 45 als ‘Sellers’ en Decoil Oostzee respectievelijk Decoil Noordzee als ‘Buyers’ zijn aangeduid, luiden, voor zover hier van belang:

“(…)

3. Payment

Sellers will provide a loan to Buyers in accordance with the terms of the vendor loan agreement attached hereto as Addendum A.

The funds of the loan will be paid by the Buyers for payment of the Purchase Price. The Purchase price and all other sums payable shall be paid in full on delivery.

(…)

4. Inspection

(a)*The Buyers have inspected and accepted the Vessel’s classification records. The Buyers have also inspected the Vessel (..) and have accepted the Vessel following this inspection and the sale is outright and definite, subject only to the terms and conditions of the Agreement.

(b)(…)

11. Condition on delivery

The Vessel with everything belonging to her shall be at the Sellers’ risk and expense until she is delivered to the Buyers, but subject to the terms and conditions of this Agreement she shall be delivered and taken over as she was at the time of inspection, fair wear and tear excepted.

However, the Vessel shall be delivered free of cargo and free of stowaways with her Class maintained without condition/recommendation*, free of average damage affecting the Vessel’s class, and with her classification certificates and national certificates, as well as all other certificates the Vessel had at the time of inspection, valid and unextended without condition/recommendation* by the Classification Society of the relevant authorities at the time of delivery.

Future costs and expenses regarding survey and renewal of classification of the Vessel will be borne by the Buyers, which principle has been factored into the Purchase Price, which has been adjusted downwards (in the benefit of Buyers) to reflect that the aforementioned costs and expenses are borne by Buyers.

Parties have agreed on a schedule of work required to be done to the Vessel, which schedule of work is attached hereto as Addendum B, which schedule of work is only agreed by way of reference point only and is explicitly not intended to be and shall therefore in no event be interpreted of construed as an implicit or explicit warranty.

When the Vessel is actually surveyed and the classification is renewed and unforeseen major repairs, meaning repairs where costs exceed EUR 50,000 (…), have to be done

which are not covered by the schedule of work as included in Addendum B, Parties shall agree on an amicable solution to settle such unforeseen major repair.

“inspection” in this Clause 11, shall mean the Buyers’ inspection according to Clause 4(a) or 4(b) (Inspections), if applicable. If the Vessel is taken over without inspection, the date of this Agreement shall be the relevant date.

(…)”.3.5.

De (grotendeels gelijkluidende) VLAs (zie 3.3 onder 3), waarin UBO 10 respectievelijk UBO 45 als ‘Lender’ en Decoil Oostzee respectievelijk Decoil Noordzee als ‘Borrower’ zijn aangeduid en Decoil Group (“formerly: Decoil Investments B.V.”) als ‘Guarantor’, luiden, voor zover hier relevant:

“(…)

1 DEFENITIONS AND INTERPRETATION

(…)1.5

The Parties hereto have participated jointly in the negotiation and drafting of this

Agreement. In the event an ambiguity or question of intent or interpretation arises, this

Agreement shall be construed as if drafted jointly by the Parties, and no presumption or

burden of proof shall arise favouring or disfavouring any Party by virtue of the authorship

of any of the provisions of this Agreement and no provision of this Agreement shall be

interpreted against a Party solely as a result of the fact that such Party was responsible

for the drafting of such a provision.

(…)

6 PAYMENTS

(…)6.2

The Interest payments may be set-off (verrekenen) only against the charter hire

payments due by the Lender to the Borrower as stipulated in the charter party agreement between V Marine Fuels B.V. and Borrower (…). Set-off against any claims under either the sale form regarding the sale and purchase of the Vessel or the UBO SPA is explicitly excluded. (…)

(…)

7 EVENTS OF DEFAULT7.1

If and when any of the events mentioned below occurs, the Outstanding Amount, due by the Borrower to the Lender pursuant to this Agreement shall be forthwith due and

payable without any notice of default, warning, judicial intervention or prior notice being

required:

(i) a default in the performance of any of the obligations the Borrower has towards the

Lender pursuant to this Agreement, including late payment of any amounts due,

which default is not cured within fifteen (15) Business Days after the Borrower has

been notified of such default;

(ii) if the Lender has reasonable ground to believe that a default as referred to in

Clause 7.1(i) will occur, such to the sole discretion of the Lender;

(…)7.2

As regards the event mentioned in Clause 7.1(i) and 7.1(ii), the Borrower undertakes to any time be bound by the decision of the Lender in this respect.

The Borrower shall inform the Lender immediately in writing if and when any of the

abovementioned facts and/or circumstances occurs.

(…)

8 SECURITY8.1

The Guarantor hereby:

(i) as a separate and independent obligation, unconditionally and irrevocably assumes

joint and several liability towards the Lender for the due and timely performance

and observance by the Borrower’s obligations, commitments, undertakings,

warranties and indemnities under or pursuant to this Agreement (the ‘Guaranteed

Obligations’); and

(ii) shall indemnify, defend and hold harmless the Lender against all losses which the

Lender may suffer through or arising from any breach by the Borrower of the

Guaranteed Obligations.

(…)

9 FINANCIAL INFORMATION COVENANTS9.1

The Borrower hereby undertakes towards the Lender to fulfil the following reporting obligations:

(i) quarterly financial statements including a balance sheet and profit and loss account

and quarterly progress reports, within one (1) month after the end of each quarter;

(ii) each year, within four (4) months after the end of the Borrower shall issue to the

Lender a copy of the annual accounts of the Borrower regarding the prior financial

year;

(iii) further supplying any and all information and data the Lender reasonably requests.

(…)

12 MISCELLANEOUS

(…)12.4

This Agreement constitutes the entire agreement between the Parties and any and all possible prior written and oral arrangements regarding the subject matter of this

Agreement hereby lapse, including the Heads of Agreement.

(…)”.3.6.

De (nagenoeg gelijkluidende) charterparties (zie 3.3 onder 4), waarin Decoil Oostzee respectievelijk Decoil Noordzee als ‘Owners’ en VMF als ‘Charterers’ zijn aangeduid, vermelden dikgedrukt op het voorblad in box 14:

“14. Period of hire (Cl. 1)

Five (5) years, with option to terminate in Charterers favour on 30 days prior notice from 1 December 2019.”3.7.

Op 17 april 2019 hebben UBO 10 en UBO 45 hun rechten en plichten uit de VLAs overgedragen aan Cockett.3.8.

Bij brief van 4 december 2019 heeft VMF de charterparty met Decoil Noordzee met een beroep op artikel 14 van die overeenkomst opgezegd tegen 4 januari 2020.3.9.

Bij brief van 27 januari 2020 heeft VMF de charterparty met Decoil Oostzee met een beroep op artikel 14 van die overeenkomst opgezegd tegen 29 maart 2020.

4.Het geschil

in de hoofdzaak

in conventie4.1.

Cockett vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1) Decoil Oostzee en Decoil Group hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan Cockett van een bedrag van € 1.199.277,80, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% vanaf 1 april 2020 tot de dag van algehele voldoening,

2) Decoil Noordzee en Decoil Group hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan Cockett van een bedrag van € 2.023.346,29, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% vanaf 1 april 2020 tot de dag der algehele voldoening,

3) Decoil hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de proceskosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het vonnis en, voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.4.2.

Cockett legt hieraan – kort gezegd – het volgende ten grondslag. Sinds 1 april 2020 voldoet Decoil niet meer aan haar aflossingsverplichtingen uit hoofde van de VLA ten aanzien van zowel [naam schip 1] als [naam schip 2] . Decoil voldoet ook niet aan haar verplichting tot het verstrekken van financiële informatie. Het niet betalen van de maandelijkse aflossingen levert een event of default op onder de VLA als gevolg waarvan de volledige uitstaande schulden onmiddellijk opeisbaar zijn. Datzelfde geldt voor het niet voldoen aan de verplichting tot het verstrekken van de financiële informatie.4.3.

Decoil voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Cockett, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot de dag van algehele voldoening, en de nakosten ten bedrage van € 157,00 zonder betekening in conventie en reconventie en € 246,00 zonder betekening in conventie en reconventie tezamen, en verhoogd met € 82,00 in geval betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.4.4.

Decoil voert – kort gezegd – aan dat zowel [naam schip 1] als [naam schip 2] niet voldoet aan hetgeen tussen partijen is overeengekomen bij de aankoop van de schepen. Gebleken is dat beide schepen grootschalig achterstallig onderhoud vertonen en reparatie van schade behoeven, terwijl de schepen vrij van ‘gemiddelde’ schade geleverd zouden worden. Cockett weigert de gemaakte afspraken met betrekking tot het bijdragen in de onvoorziene onderhoudskosten van de schepen na te komen. Decoil beroept zich daarom op opschorting van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de VLA wegens schuldeiserverzuim en op verrekening.4.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie4.6.

Decoil vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

primair

1) Cockett te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen volgend uit de tussen partijen gesloten MoA, bestaande uit het leveren van een conforme Noordzee zoals zij geleverd had moeten worden ten tijde van de overdracht,

2) Cockett te veroordelen tot vergoeding van de door Decoil geleden schade van € 840.103,60 voor de reparaties aan [naam schip 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van deze procedure, tot aan de dag van algehele voldoening, althans de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,

3) Cockett te veroordelen tot vergoeding van de door Decoil geleden en nog te lijden schade als gevolg van misgelopen inkomsten aan charterhuur van € 11.405.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van deze procedure, tot aan de dag van algehele voldoening, althans de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,

subsidiair

4) te verklaren voor recht dat Cockett toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de MoA door niet bij te dragen aan de kosten van de onvoorziene grote reparatiewerkzaamheden aan de schepen,

5) Cockett te veroordelen tot vergoeding van de door Decoil geleden schade aan de schepen begroot op € 1.500.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van deze procedure, tot aan de dag van algehele voldoening, althans de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,

6) Cockett te veroordelen tot vergoeding van de door Decoil geleden en nog te lijden schade als gevolg van misgelopen inkomsten aan charterhuur van € 11.405.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van deze procedure, tot aan de dag van algehele voldoening, althans de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,

meer subsidiair

7) te verklaren voor recht dat Cockett onrechtmatig heeft gehandeld jegens Decoil,

8) Cockett te veroordelen tot vergoeding van de door Decoil geleden schade aan de schepen begroot op € 1.500.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van deze procedure, tot aan de dag van algehele voldoening, althans de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,

9) Cockett te veroordelen tot vergoeding van de door Decoil geleden en nog te lijden schade als gevolg van misgelopen inkomsten aan charterhuur van € 11.405.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van deze procedure, tot aan de dag van algehele voldoening, althans de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,

primair, subsidiair en meer subsidiair

10) Cockett te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot de dag van algehele voldoening, en de nakosten ten bedrage van € 157,00 zonder betekening in conventie en reconventie en € 246,00 zonder betekening in conventie en reconventie tezamen, en verhoogd met € 82,00 in geval betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.4.7.

Decoil legt hieraan – kort gezegd – het volgende ten grondslag. Zowel [naam schip 1] als [naam schip 2] voldoet niet aan hetgeen tussen partijen is overeengekomen bij de aankoop van de schepen. Gebleken is dat beide schepen grootschalig achterstallig onderhoud vertonen en reparatie van schade behoeven, terwijl de schepen vrij van ‘gemiddelde’ schade geleverd zouden worden. In strijd met de Heads of Agreement en de MoA weigert Cockett bij te dragen aan de onvoorziene reparaties. Decoil heeft [naam schip 1] daarom uit nood zelf laten repareren voor een bedrag van € 840.103,60. Decoil vordert ter zake [naam schip 1] primair vervangende schadevergoeding ter hoogte van dit bedrag. [naam schip 2] zal op korte termijn ook geïnspecteerd worden. Decoil vreest dat voor [naam schip 2] ook grootschalig onderhoud en aanzienlijke reparatiekosten nodig zullen zijn. Decoil vordert primair nakoming van de verplichting van Cockett tot het leveren van [naam schip 2] zonder de aanwezige schade.

Subsidiair stelt Decoil dat Cockett toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van artikel 11 van de MoA, waarin is overeengekomen dat partijen bij onvoorziene grote reparaties van meer dan € 50.000,00 met elkaar in overleg treden om tot een oplossing te komen.

Meer subsidiair legt Decoil onrechtmatige daad aan haar vorderingen ten grondslag.

De door Decoil gevorderde schade bestaat uit de kosten voor de onvoorziene grote reparaties aan beide schepen.4.8.

Cockett voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Decoil, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.4.9.

Cockett voert – kort gezegd – aan dat zij geen partij is bij de MoA en deze dus ook niet kan nakomen. Cockett betwist voorts dat de schepen niet aan de MoA voldeden. In de koopprijs is reeds rekening gehouden met de kosten bij vernieuwing van de classificatie van de schepen. Daarnaast was er in de MoA een voorziening getroffen voor het geval er toch in het kader van het vernieuwen van de classificatie sprake zou zijn van onvoorziene grote reparatiewerkzaamheden van ieder meer dan € 50.000,00 die zijn opgekomen. Cockett betwist dat er sprake is van dergelijke reparatiewerkzaamheden. Ten aanzien van de vorderingen voor misgelopen inkomsten aan charterhuur voert Cockett aan dat niet zij, maar VMF partij was bij de charterparties.

in de vrijwaringszaak4.10.

Decoil vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

primair

1) te verklaren voor recht dat VMF toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de charterparties met Decoil,

2) VMF te veroordelen tot vergoeding van de door Decoil geleden schade van € 11.405.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,

subsidiair

3) te verklaren voor recht dat VMF onrechtmatig heeft gehandeld jegens Decoil,

4) VMF te veroordelen tot vergoeding van de door Decoil geleden schade van € 11.405.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,

primair en subsidiair

5) VMF gelijktijdig met het eindvonnis in de hoofdzaak te veroordelen om aan Decoil te betalen al hetgeen waartoe Decoil in de hoofdzaak, bij gerechtelijke uitspraak ten gunste van Cockett in de hoofdzaak, mocht worden veroordeeld, en

6) VMF te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de 15e dag na de datum van het vonnis en VMF te veroordelen tot voldoening van de nakosten ter hoogte van € 157,00 dan wel, indien betekening van de uitspraak plaatsvindt, € 239,00.4.11.

Decoil legt hieraan – kort gezegd – het volgende ten grondslag. Op grond van de charterparties kon VMF deze overeenkomsten enkel op 1 december 2019 beëindigen, met 30 dagen voorafgaande schriftelijke inkennisstelling. VMF heeft de charterparties echter tegen een latere datum dan 1 december 2019 opgezegd, zodat de opzeggingen kwalificeren als wanprestatie dan wel onrechtmatige daad. VMF is aansprakelijk voor de schade die Decoil lijdt als gevolg van deze onregelmatige opzeggingen.4.12.

VMF voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Decoil in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.4.13.

VMF voert allereerst aan dat de vordering van Decoil niet kwalificeert als een van de hoofdzaak afhankelijke regresvordering en daarom niet toelaatbaar is in de onderhavige vrijwaringsprocedure. Voorts betwist VMF dat sprake is van onregelmatige opzeggingen. Op grond van de charterparties kon VMF deze overeenkomsten opzeggen vanaf 1 december 2019.4.14.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In de hoofdzaak (in conventie en in reconventie) en de vrijwaringszaak

5.1.

Tussen partijen in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak is onder meer in geschil

1) of VMF de charterparties met Decoil rechtsgeldig heeft opgezegd en 2) wat partijen zijn overeengekomen met betrekking tot reparatiekosten. De beantwoording van deze vragen is van belang voor de verdere beoordeling van het geschil tussen partijen. Nu het vervolgtraject mogelijk nog veel (deskundigen)kosten meebrengt, komt het de rechtbank geraden voor om nu eerst te beslissen op deze geschilpunten en van dit tussenvonnis hoger beroep open te stellen. De rechtbank heeft dat ter zitting met partijen besproken en partijen hebben verklaard hier geen bezwaar tegen te hebben.

Opzegging charterparties5.2.

Decoil stelt dat VMF de charterparties niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Weliswaar is in de charterparties vermeld dat VMF een mogelijkheid tot beëindiging had vanaf 1 december 2019, maar dat is niet wat met Cockett is overeengekomen. De bedoeling van partijen was dat de charterparties voor de duur van vijf jaar werden gesloten, met een eenmalige mogelijkheid tot beëindiging op 1 december 2019, zoals ook is vastgelegd in de Heads of Agreement. Decoil was van de wijziging van “on” in de Heads of Agreement naar “from” in de charterparties niet op de hoogte en zou daar ook nooit mee hebben ingestemd.5.3.

Cockett en VMF betwisten voorts dat de charterparties niet rechtsgeldig zijn opgezegd. Op grond van de tekst van de charterparties kon VMF die overeenkomsten vanaf 1 december 2019 beëindigen. Decoil heeft de concepten van de charterparties laten beoordelen door een advocaat en heeft geen bezwaar gemaakt tegen de mogelijkheid tot beëindiging vanaf (“from”) 1 december 2019. Cockett en VMF hebben Decoil niet op de wijziging van “on” in de Heads of Agreement naar “from” in de charterparties gewezen, omdat het in hun beleving altijd de bedoeling is geweest dat VMF de charterparties vanaf 1 december 2019 kon opzeggen. De achtergrond van die mogelijkheid tot beëindiging was dat onzeker was welke invloed de gewijzigde IMO Regulations per 1 januari 2020 op de handel van Cockett zouden hebben. Als er in de charterparties was vermeld dat er alleen op 1 december 2019 kon worden beëindigd, dan had VMF de charterparties ook opgezegd.5.4.

De vraag wat partijen met betrekking tot de mogelijkheid tot beëindiging van de charterparties zijn overeengekomen, moet niet enkel aan de hand van de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de overeenkomst worden beantwoord, maar mede aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. Ook indien groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de tekst van de overeenkomst (bijvoorbeeld omdat – zoals in dit geval – sprake is van commerciële overeenkomsten tussen professioneel opererende partijen, die werden bijgestaan door deskundige raadslieden en de aanwezigheid van een ‘entire agreement clause’, etc.), kunnen de overige omstandigheden van het geval steeds meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Van beslissende betekenis zijn immers telkens alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.5.5.

In de charterparties is bepaald “14. Period of hire (Cl. 1) Five (5) years, with option to terminate in Charterers favour on 30 days prior notice from 1 December 2019”. Deze bewoordingen, in onderlinge samenhang bezien, laten op zichzelf geen andere uitleg toe dan dat VMF de charterparties vanaf 1 december 2019 kon beëindigen, met inachtneming van een opzeggingstermijn van 30 dagen.5.6.

Tussen partijen is niet in geschil dat de charterparties een uitwerking vormen van de afspraken tussen partijen in de Heads of Agreement met betrekking tot het charteren van de schepen (vgl. ‘Charter Back’ onder 3.2 hierboven). Hoewel de tekst in de Heads of Agreement: “Break option: Seller shall have option to break charters on 1st December 2019 on giving 30 days prior notice”, erop zou kunnen duiden dat het de bedoeling was dat Cockett/VMF de charterparties enkel op 1 december 2019 kon beëindigen, geeft naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de tekstuele uitleg van de charterparties de doorslag. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.5.7.

Niet de Heads of Agreement, maar de charterparties zijn het startpunt voor het uitleggen van hetgeen over de bevrachting van [naam schip 1] en [naam schip 2] is overeengekomen. Het zijn immers de charterparties en niet de Heads of Agreement waarin de afspraken tussen vervrachter en bevrachter zijn neergelegd. Bevrachter VMF was ook geen partij bij de Heads of Agreement. De charterparties zijn gesloten op een in de markt gangbaar standaardformulier van BIMCO, en voor ervaren professionele marktpartijen als de onderhavige moet duidelijk zijn geweest dat de bevrachtingsovereenkomsten (alleen) daarin werden vormgegeven.5.8.

Vaststaat dat de beëindigingsbepaling prominent, op het voorblad en vetgedrukt, op de charterparties is vermeld in het daarvoor bestemde vakje 14 van het Baltime 1939-formulier. Niet in geschil is dat deze bepaling afwijkt van hetgeen in de Heads of Agreement als break option was uitgeschreven.

Hoewel de beëindigingsbepaling niet expliciet onder de aandacht van Decoil is gebracht door Cockett, VMF of hun raadslieden, is deze niet verhuld of versluierd gepresenteerd.

Decoil is – evenals Cockett en VMF – een professionele partij en zij heeft de diverse conceptovereenkomsten die in het kader van de vastlegging van de charterparties zijn gewisseld, door een advocaat laten beoordelen. Zij heeft ter zitting verklaard dat deze advocaat de stukken ook van commentaar heeft voorzien, waarna Decoil buiten diens aanwezigheid de overeenkomsten heeft getekend. Vaststaat dat Decoil noch tijdens het wisselen van de concepten tussen partijen noch ter gelegenheid van de ondertekening van de charterparties op het kantoor van de advocaat van Cockett en VMF heeft geprotesteerd tegen de formulering “from 1 December 2019”. Zij is dus akkoord gegaan met deze formulering. Dit is niet anders indien Decoil en/of haar advocaat niet tot zich heeft laten doordringen dat deze formulering anders luidde en andere consequenties had dan de break option neergelegd in de Heads of Agreement.5.9.

Tegen deze achtergrond bezien leidt de enkele omstandigheid dat de advocaat van Cockett en VMF Decoil niet heeft gewezen op de wijziging ten opzichte van de Heads of Agreement niet tot de conclusie dat de charterparties aldus moeten worden uitgelegd dat VMF deze overeenkomsten slechts op 1 december 2019 kon beëindigen.5.10.

Decoil heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die – zo deze zouden komen vast te staan – met zich brengen dat Decoil, ondanks de bewoordingen van de overeenkomst, heeft mogen begrijpen dat de charterparties gedurende de looptijd enkel op 1 december 2019 zouden kunnen worden beëindigd.

Onvoldoende in dit verband is de stelling ter zitting dat het in de markt gebruikelijk zou zijn om – indien flexibiliteit wordt gewenst – te kiezen voor een korte looptijd met mogelijkheden van herhaalde verlenging en niet voor een langere looptijd met een snelle mogelijkheid tot opzegging. Deze betwiste stelling komt de rechtbank niet zonder meer aannemelijk voor en feitelijke onderbouwing ervan is uitgebleven.5.11.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat VMF de charterparties rechtsgeldig heeft opgezegd en dat de charterparties daardoor zijn beëindigd.5.12.

Van belang is voorts dat de rechtbank aannemelijk acht dat – zoals Cockett en VMF stellen en Decoil niet betwist – VMF de charterparties ook zou hebben beëindigd indien de tekst van de break optie in de charterparties overeen zou zijn gekomen met die van de Heads of Agreement en er vermeld zou zijn geweest dat deze overeenkomsten “on 1 December 2019” konden worden beëindigd. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het steeds de bedoeling is geweest dat de charterer (VMF) de charterparties gedurende de overeengekomen looptijd van vijf jaar tussentijds zou kunnen beëindigen door opzegging. Zoals Cockett en VMF ter zitting onweersproken hebben toegelicht, hield deze mogelijkheid tot opzegging verband met de wijziging van de IMO Regulations per 1 januari 2020, die de scheepvaart verplichtte over te stappen van hoogzwavelige naar laagzwavelige brandstoffen. Ten tijde van de totstandkoming van de charterparties was nog onduidelijk of en hoe die wijziging invloed zou hebben op de marktpositie van Cockett als relatief kleine handelaar in scheepsbrandstoffen. Uit de ter zitting afgelegde verklaringen blijkt dat Cockett de veranderende marktsituatie vanaf juni 2019 als uiterst onzeker en nadelig beleefde, en dat zij vreesde uit de markt gedrukt te zullen worden. Nu VMF de charterparties (betrekkelijk) kort na 1 december 2019 heeft opgezegd juist vanwege deze vrees, ligt in de rede dat zij dat ook, maar dan op 1 december 2019, zou hebben gedaan als de beëindigingsclausule alleen die mogelijkheid zou hebben geboden. Ook Decoil zelf heeft verklaard dat zij wist dat er een risico van opzegging bestond, en dat zij de kans op opzegging bij voorbaat inschatte op 10 procent. In zoverre is de tekstuele wijziging van “on” naar “from” niet beslissend voor de afloop van het geschil op dit punt.

Reparatiekosten5.13.

Decoil stelt dat de schepen geleverd zouden worden met de gebruikelijke slijtage, maar vrij van ‘gemiddelde’ schade die de klasse zou beïnvloeden. Decoil wist dat het klassecertificaat van [naam schip 1] nog 1 jaar geldig was en dat van [naam schip 2] nog 1 jaar en 8 maanden. Ten behoeve van het vernieuwen van de klassecertificaten zouden de schepen in droogdok moeten. Normaal gesproken kost het droogdokken van een dergelijk schip ongeveer € 250.000,00. Die ‘gewone’ kosten zouden voor rekening van Decoil komen. Omdat bij het droogdokken nog onvoorziene grote gebreken ontdekt zouden kunnen worden, zijn partijen overeengekomen dat zij bij onvoorziene grote reparaties van in totaal meer dan € 50.000,00 een minnelijke regeling zouden treffen met betrekking tot de kosten van die reparaties.5.14.

Cockett voert aan dat Decoil de kosten die gemaakt zouden moeten worden voor het droogdokken en vernieuwing van de certificaten van de schepen, zou dragen. Met het oog daarop zijn partijen een lagere koopprijs overeengekomen. Er was een lijst met reparatiepunten die met Decoil zou worden doorlopen. Partijen zijn verder overeengekomen dat zij in overleg zouden treden over reparatiekosten indien sprake was van (i) onvoorziene, (ii) majeure reparatiewerkzaamheden (iii) van ieder meer dan € 50.000,00 en (iv) opgekomen in het kader van het vernieuwen van de classificatie.5.15.

De vraag wat partijen in de MoA’s met betrekking tot de reparatiekosten zijn overeengekomen, moet eveneens worden beantwoord aan de hand van de onder 5.4 weergegeven Haviltex-maatstaf.

De rechtbank constateert dat de bewoordingen van artikel 11 MoA grotendeels helder zijn, maar dat de uitleg en toepassing ervan wordt bemoeilijkt doordat de bepaling uitgaat van feitelijkheden die niet stroken met de werkelijkheid.5.16.

De artikelen 4 en 11 van de MoA’s vermelden dat Decoil de schepen voorafgaande aan de koop aan een inspectie heeft onderworpen. Ieder schip zou worden geleverd zoals gezien ten tijde van deze inspectie, nadien ontstane “fair wear and tear” uitgezonderd, maar zonder “average damage affecting the Vessel’s class”.

De MoA’s vermelden, net als de Heads of Agreement, dat de koopprijs neerwaarts is bijgesteld in verband met het voor rekening van Decoil komen van de voor onderzoek en vernieuwing van het klassecertificaat te maken kosten (“Future costs and expenses regarding survey and renewal of classification of the Vessel will be borne by the Buyers, which principle has been factored into the Purchase Price, which has been adjusted downwards (in the benefit of Buyers) to reflect that the aforementioned costs and expenses are borne by Buyers”).

Vervolgens vermeldt artikel 11 dat partijen een lijst met “work required to be done to the Vessel” zijn overeengekomen, die als Addendum B aan de (betreffende) MoA is gehecht.

Indien echter, wanneer ‘the vessel is actually surveyed and the classification is renewed”, onvoorziene majeure reparaties noodzakelijk blijken die niet waren afgedekt door Addendum B, dan zouden partijen daarover een minnelijke regeling treffen. Majeure reparaties zijn reparaties die meer dan € 50.000 kosten, zo verduidelijkt artikel 11 MoA.5.17.

De regeling gaat er dus van uit dat bij onderzoek in droogdok ten behoeve van de klassecertificaatvernieuwing zou blijken welke werkzaamheden noodzakelijk zijn om tot die vernieuwing voor het betreffende schip te komen (hierna: ‘de noodzakelijke werkzaamheden’).

Partijen zouden de noodzakelijke werkzaamheden vergelijken met de werkzaamheden opgenomen in Addendum B, die voor rekening van Decoil zouden komen (de ‘voorziene werkzaamheden’).5.18.

In artikel 11 MoA is Addendum B dus bepalend voor wat ‘de voorziene werkzaamheden’ zijn. Ter zitting is echter gebleken dat er voor geen van beide schepen een Addendum B bestaat, en evenmin enig andere gezamenlijk vastgestelde lijst met ten tijde van de koop voorziene werkzaamheden.

Ook is ter zitting gebleken dat Decoil – in weerwil van de bewoordingen van de MoA’s – heeft afgezien van een inspectie voorafgaand aan de koop. Decoil heeft toegelicht dat een inspectie zonder droogdokken weinig meerwaarde had en dat de schepen toch binnen afzienbare tijd in droogdok moesten. Uit Cocketts verklaring volgt dat zij ervan uitging dat er pas na het droogdokken een lijst met te verrichten werkzaamheden zou worden afgestemd. Met deze verklaringen strookt overigens dat in de MoA’s de standaardbepalingen over onderzoek in droogdok (of onderzoek door duikers) zijn doorgehaald.5.19.

De rechtbank constateert dat de MoA een voorziening bevat voor het nalaten van een inspectie voorafgaand aan de koop. Het slot van artikel 11 MoA bepaalt immers dat indien geen inspectie voorafgaande aan de koop heeft plaatsgehad, de datum van de MoA de relevante datum zal zijn. Verwijzingen naar (het tijdstip van) de inspectie moeten dus worden verstaan als verwijzingen naar 21 februari 2019.

Concreet betekent dit ten eerste dat voor de vraag welke werkzaamheden voorzien waren, bepalend is of deze werkzaamheden werden voorzien op 21 februari 2019.

Ten tweede wordt 21 februari 2019 ook het omslagpunt waarop fair wear and tear opgetreden tussen inspectie en levering voor risico van Decoil komt. Voor de beoordeling is dat echter verder niet van belang. Partijen hebben niet toegelicht wanneer de schepen zijn geleverd, en evenmin uittreksels uit het scheepsregister overgelegd waaruit dit blijkt. Nu echter per 21 februari 2019 de charterparties zijn aangegaan, hetgeen zeggenschap van Decoil over de schepen impliceert, zal de rechtbank deze dag als datum van levering aanhouden, zodat koop en levering samenvallen op 21 februari 2019 en van tussentijds wear and tear geen sprake kan zijn.5.20.

Ook het bepalen van wat als ‘noodzakelijke werkzaamheden’ geldt, met als ijkpunt de droogdokinspectie, is niet zonder complicaties. [naam schip 1] is in droogdok geweest en haar klassecertificaat is vernieuwd. De rechtbank gaat er dus van uit dat voor [naam schip 1] duidelijk kan worden welke werkzaamheden nodig waren om tot certificaatvernieuwing van het schip te komen als bedoeld in r.o. 5.17.

Voor [naam schip 2] ligt dat op dit moment anders. Dat schip is niet in droogdok geweest en er zijn geen werkzaamheden verricht. Haar klassecertificaat, volgens de Heads of Agreement geldig tot 23 februari 2021, is inmiddels verlopen.

Zonder onderzoek in droogdok kan niet worden beoordeeld welke werkzaamheden noodzakelijk waren ten behoeve van de certificaatvernieuwing, zoals voorzien in de MoA. Peildatum daarvoor moet zijn 23 februari 2021, de einddatum van het inmiddels verlopen klassecertificaat. Eventuele verslechteringen van de toestand van [naam schip 2] nadien blijven voor rekening van Decoil.

Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het standpunt van Decoil dat zij onvoldoende middelen heeft om het schip te droogdokken en te laten repareren, ziet zij daarin geen aanleiding om ofwel Cockett te verplichten om deze kosten van het droogdokken (gedeeltelijk) voor te schieten ofwel om af te rekenen zonder onderzoek in droogdok. Dit zou immers in strijd zijn met de gemaakte afspraken. Met dit oordeel is ook tegemoetgekomen aan het verweer van Cockett dat de contractuele regeling haar niet verplicht om anders dan in het kader van de vernieuwing van de klasse in gesprek te gaan over vergoeding voor ‘unforeseen major repairs’.

Voor het eventueel afrekenen voor ‘unforeseen major repairs’ aan [naam schip 2] bestaat op dit moment dus nog geen aanleiding of grondslag. Dit kan echter in de loop van deze procedure anders worden.

De hierna volgende verdere uitleg van de MoA geldt onverminderd voor [naam schip 2] , met dien verstande dat toepassing van de aldus uitgelegde MoA pas aan de orde komt zodra onderzoek in droogdok en certificaatvernieuwing ook voor dat schip aan de orde zijn.5.21.

In geschil is wanneer de regeling over reparatiekosten van artikel 11 MoA in werking treedt, en in het bijzonder of dit gebeurt steeds wanneer een individuele onvoorziene majeure reparatie meer beloopt dan € 50.000 (standpunt Cockett) dan wel wanneer het geheel van alle onvoorziene majeure reparaties meer beloopt dan € 50.000 (standpunt Decoil). De rechtbank geeft Cockett op dit punt gelijk, om de navolgende redenen.

De in artikel 11 MoA getroffen regeling houdt niet in dat alle onvoorziene werkzaamheden voorwerp van overleg worden. Die afspraak gold immers alleen voor “unforeseen major repairs, meaning repairs where the costs exceed EUR 50,000”. Hieruit volgt enerzijds dat partijen alleen zouden overleggen over werkzaamheden die het karakter van reparatie zouden hebben, dus niet dat van onderhoud en verbetering, maar ook dat deze ‘majeur’ moesten zijn in die zin dat de kosten ervan tenminste € 50.000 zouden belopen.

Een taalkundige uitleg van het relevante deel van artikel 11 (“When (…) unforeseen major repairs, meaning repairs where costs exceed EUR 50,000 (…), have to be done (…), Parties shall agree on an amicable solution to settle such unforeseen major repair.” maakt (iets) waarschijnlijker dat het moet gaan om € 50.000 per reparatie dan om € 50.000 over het geheel. De verwijzing naar het enkelvoudige “such unforeseen major repair” duidt daarop, terwijl de zinsconstructie ook veel eenvoudiger had kunnen uitdrukken “majeure reparaties tot in totaal meer dan € 50.000”. Steun voor deze uitleg biedt ook de passage over onvoorziene majeure reparaties in de Heads of Agreement, waarin bij herhaling ‘repair’ in enkelvoud voorkomt: “(…) should unforeseen major repairs have to be done which are not covered by the reference list, then parties shall agree on an amicable solution to settle such unforeseen major repair. A major repair means a repair with cost exceeding Euro 50,000.”. Zeker nu de ‘Entire Agreement Clause’ in de MoA’s is doorgehaald, is ook deze bepaling relevant voor de uitleg van de MoA’s.

Dat tussen partijen voor of ten tijde van het sluiten van de MoA’s concreet is gecommuniceerd op een wijze die meebrengt dat de MoA’s toch anders moeten worden uitgelegd, is onvoldoende concreet gesteld of gebleken. Dat Decoil ter zitting heeft verklaard te hebben verwacht dat de droogdokkosten omstreeks € 250.000 zouden belopen en dat zij – samengevat – eventuele meerkosten boven € 50.000 zou kunnen afwentelen op Cockett, maakt dit niet anders. Ze heeft immers geen concrete feitelijkheden aangevoerd waaruit volgt dat deze verwachting juist was en gerechtvaardigd werd door verklaringen of gedragingen van Cockett. De rechtbank vindt ook niet direct logisch, want in strijd met de steeds terugkerende term ‘major repair’, dat bij deze uitleg een reeks mineure reparaties samen tot € 50.000 mag optellen. Ook de visie van Decoil dat zij de kosten boven de € 300.000 zonder meer zou kunnen afwentelen op Cockett past op het eerste gezicht niet bij de tekst van artikel 11 MoA, die weliswaar tot het treffen van een compromis verplicht, maar niet zegt wie dan welk deel van de kosten zal dragen.5.22.

De rechtbank gaat ervan uit dat per concreet noodzakelijk gebleken reparatie tussen partijen zou zijn gesproken over de vraag of dit als een onvoorziene majeure reparatie had te gelden en, zo ja, zou zijn onderhandeld over de verdeling van de betreffende kosten tussen partijen.

De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat deze onderhandelingen uitsluitend de meerkosten boven € 50.000 zouden betreffen. Die beperking blijkt niet uit de tekst van artikel 11 MoA. Die bepaling spreekt juist over het treffen van een compromis over ‘de reparatie’ als geheel. Ook overigens lijkt niet redelijk of logisch dat Decoil, die al alle voorziene en mineure reparaties moet betalen, van de onvoorziene majeure reparaties per definitie de eerste € 50.000 zou moeten dragen en alleen over het surplus mag onderhandelen.5.23.

De rechtbank acht in dit stadium niet passend om in zijn algemeenheid uitspraken te doen over de uitkomsten waartoe minnelijk overleg zou hebben kunnen of moeten leiden, of meer in het algemeen welke oplossingsrichting passend zou zijn voor ‘de overleggevallen’. Eerst moet duidelijk worden ter zake van welke concrete onvoorziene majeure reparaties de reparatiekostenregeling (eventueel) in werking is getreden.5.24.

Niettemin volgt uit de tweede zin van artikel 11 MoA dat “average damage” – waaronder de rechtbank anders dan Decoil voorshands niet ‘gemiddelde schade’ maar ‘averijschade’ verstaat – “affecting the Vessel’s class” – die aan handhaving van de klasse in de weg staat – altijd voor rekening van Cockett komt. Dit geldt ook wanneer deze schade onvoorzien is en valt onder de reparatiekostenregeling. De rechtbank ziet ook overigens niet in wat onder “gemiddelde” schade zou moeten worden verstaan in dit verband en hoe die afspraak zich dan zou verhouden tot de reparatiekostenregeling en de daarin neergelegde kostendrempel van € 50.000.5.25.

De volgende stap in dit debat moet zijn dat voor [naam schip 1] – en later mogelijk ook voor [naam schip 2] – wordt bepaald in hoeverre aan de reparatiekostenregeling werking toekomt.

De rechtbank gaat er – bij gebreke van aanknopingspunten voor een ander oordeel – van uit, dat voor [naam schip 1] als startpunt kan worden genomen welke werkzaamheden daadwerkelijk ten tijde van de certificaatvernieuwing aan het schip zijn verricht, en welke kosten in dat verband daadwerkelijk zijn gemaakt.

De navolgende criteria bepalen welke delen van die werkzaamheden en die kosten in ieder geval buiten de reparatiekostenregeling vallen dan wel anderszins voor rekening van Decoil komen.

(i) Kosten verbonden aan het in droogdok gaan op zichzelf – dus los van het in dok te verrichten werk aan het schip -, aan het onderzoek in droogdok en aan het vernieuwen van het klassecertificaat vallen niet onder de reparatiekostenregeling maar komen voor rekening van Decoil op grond van de afspraak “Future costs and expenses regarding survey and renewal of classification of the Vessel will be borne by the Buyers”.

(ii) Werkzaamheden of kosten die niet zien op reparatie (maar bijvoorbeeld op controles, op regulier of preventief onderhoud of op reiniging) vallen naar hun aard buiten de reparatiekostenregeling tenzij deze werkzaamheden rechtstreeks verband houden met de reparatie van een gebrek.

(iii) Werkzaamheden of kosten die voor de certificaatvernieuwing niet noodzakelijk zijn als bedoeld in r.o. 5.17 (bijvoorbeeld om het schip te verbeteren of aan gewijzigde marktwensen te voldoen), vallen niet onder de regeling over onvoorziene reparatiekosten. Zij blijven voor rekening van Decoil.

(iv) Iedere reparatie die niet meer dan € 50.000 kost, blijft voor rekening van Decoil.5.26.

Van wat er na eliminatie van de werkzaamheden en kosten bedoeld in 5.25 (i) tot en met (iv) uit de lijst met feitelijk verrichte werkzaamheden en feitelijk betaalde kosten overblijft, moet worden onderzocht of deze reparaties betreffen die door beide partijen op 21 februari 2019 werden voorzien. Zo ja, dan blijven deze voor rekening van Decoil. Zo nee, dan waren partijen op grond van de reparatiekostenregeling gehouden daarover een regeling te treffen. Een aparte afspraak geldt voor “average damage affecting the vessel’s class”, zoals overwogen in r.o. 5.24 hierboven.5.27.

Over de vraag wat partijen aan reparaties voorzagen valt op dit moment het volgende te zeggen.

Ter zitting is duidelijk geworden dat de superintendent van de schepen, werkzaam aan de zijde van Cockett, op enig moment een lijst met reparatiepunten heeft opgesteld, maar dat deze lijst nooit met Decoil is besproken. Dat Decoil wist van het bestaan of de inhoud van deze lijst, is niet gesteld of gebleken. Zelfs indien dus bedoelde lijst nog kan worden overgelegd, blijkt daaruit niet welke werkzaamheden door partijen gezamenlijk werden voorzien, zoals in de MoA is beoogd. De lijst kan wel een aanknopingspunt of zelfs een bewijsvermoeden opleveren voor hetgeen Cockett destijds aan werkzaamheden voorzag.

Decoil heeft ter zitting verklaard dat zij wist dat de schepen door Cockett niet werden onderhouden, dat de vorige eigenaar ze al had verwaarloosd en dat er roofbouw op was gepleegd. Ook was zij ermee bekend dat er een probleem was met de pompen van [naam schip 1] .

Voor zover de in r.o. 5.25 bedoelde werkzaamheden daarom zijn terug te voeren op de pompen van [naam schip 1] of op gebreken die het typisch gevolg zijn van (ernstige) verwaarlozing van het onderhoud van een schip als het onderhavige, kunnen die werkzaamheden als voorzien worden beschouwd.

Hetgeen Decoil concreet voorzag, zal verder onder meer afhangen van hetgeen zij tot aan ondertekening van de MoA’s op 21 februari 2019 op of rond het schip had waargenomen, door onderzoek te weten was gekomen en wat aan haar was medegedeeld, en in het algemeen volgde uit de leeftijd, de inrichting en uitrusting van het schip.

Niet in geschil is dat geen van beide zijden ten tijde van de aankoop het onderwaterschip heeft kunnen inspecteren, en dat werkzaamheden terug te voeren op schade onder de waterlijn daarom in beginsel onvoorzien waren.5.28.

Partijen, eerst Decoil op wie de bewijslast rust ter zake van de vordering tot vergoeding van reparatiekosten, mogen bij akte na tussenvonnis met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen specificeren, toelichten en onderbouwen:

  • -welke van de aan [naam schip 1] verrichte werkzaamheden in hun visie kwalificeren als noodzakelijke en majeure reparaties als bedoeld in de reparatiekostenregeling (vgl. r.o. 5.25);
  • -welke van deze reparaties niet door beide partijen werden voorzien op 21 februari 2019;
  • -welke kosten zijn gemaakt ter zake van noodzakelijke, onvoorziene majeure reparaties, en of deze in redelijkheid zijn gemaakt;
  • -tot welke verdeling minnelijk overleg over de kosten van deze reparaties in hun visie zou hebben geleid, en waarom;
  • -of werkzaamheden zijn verricht ter zake van “average damage affecting the vessel’s class” (vgl. r.o. 5.24);
  • -welke kosten zijn gemaakt ter zake van “average damage affecting the vessel’s class”, en of deze in redelijkheid zijn gemaakt.

5.29.

Partijen mogen zich in hun akten ook uitlaten over:

– de uitleg die de rechtbank voorshands aan “average damage” in de standaard BIMCO tekst van de charterparties heeft gegeven (zie 5.24), en

– hoe zij de voortzetting van de procedure ten aanzien van [naam schip 2] voor zich zien.5.30.

Nadat het debat aldus verder zal zijn uitgekristalliseerd zal de rechtbank kunnen beoordelen met betrekking tot welke reparaties en kosten ter zake van [naam schip 1] nog verschil van inzicht bestaat. Zonodig zal zij nadien een of meer deskundige(n) benoemen om haar voor te lichten over bijvoorbeeld de vraag of een door de reparatiekostenregeling bestreken reparatie is terug te voeren op een gebrek dat het typisch gevolg is van (ernstige) verwaarlozing van het onderhoud van een schip als het onderhavige, of de vraag naar de redelijkheid van bepaalde gemaakte kosten.5.31.

Met het bovenstaande heeft de rechtbank bindende eindbeslissingen gegeven op de onder 5.1 vermelde geschilpunten tussen partijen. Zoals reeds overwogen onder 5.1, zal de rechtbank overeenkomstig artikel 337 lid 2 Rv bepalen dat hoger beroep van dit tussenvonnis ook anders dan tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld.5.32.

Ieder verder oordeel wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank

in de hoofdzaak (in conventie en in reconventie) en de vrijwaringszaak6.1.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 20 april 2022 voor het nemen van een akte door Decoil over hetgeen is vermeld onder 5.28 en 5.29 waarna Cockett en VMF op de rol van vier weken daarna een antwoordakte mogen nemen,6.2.

bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,6.3.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.

[2083/1729/1885/3393]