Verzekeringskwestie. Werf maakt fout bij tewaterlating van een jacht, waardoor het jacht gedeeltelijk zinkt. Eigenaar jacht claimt schade bij verzekeraar op grond van door hem afgesloten watersportverzekering. Uitleg polisvoorwaarden, diverse aspecten.

Zoekresultaat – inzien document

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3280

Uitspraak delenInstantieGerechtshof LeeuwardenDatum uitspraak03-08-2010Datum publicatie05-08-2010Zaaknummer200.019.136/01
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenHoger beroep
Inhoudsindicatie

Verzekeringskwestie. Werf maakt fout bij tewaterlating van een jacht, waardoor het jacht gedeeltelijk zinkt. Eigenaar jacht claimt schade bij verzekeraar op grond van door hem afgesloten watersportverzekering. Uitleg polisvoorwaarden, diverse aspecten.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

Arrest d.d. 3 augustus 2010

Zaaknummer 200.019.136/01

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellant],

wonende te [woonplaats],

appellant,

in eerste aanleg: eiser,

advocaat: mr. G.J. Verduijn, kantoorhoudende te Utrecht,

tegen

UVM Verzekeringsmaatschappij N.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde,

advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.

Het geding in eerste instantie

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 31 oktober 2007 en 8 oktober 2008 door de rechtbank Assen.

Het geding in hoger beroep

Bij exploot van 20 november 2008 is door appellant hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 8 oktober 2008 met dagvaarding van geïntimeerde tegen de zitting van 2 december 2008.

De conclusie van de memorie van grieven luidt:

“om het bestreden vonnis waarvan appèl te vernietigen en, opnieuw recht doende, geïntimeerde alsnog te veroordelen overeenkomstig de in eerste aanleg ingestelde vordering, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander onder veroordeling van geïntimeerde in de kosten van deze procedure in beide instanties gevallen en deze veroordelingen zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te willen verklaren.”

Bij memorie van antwoord is door geïntimeerde verweer gevoerd met als conclusie:

“bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank te Assen van 8 oktober 2008, als dan niet met verbetering en/of aanvulling van de gronden, te bekrachtigen en appellant te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.”

Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.

De grieven

Appellant heeft tien grieven opgeworpen.

De beoordeling

De vaststaande feiten

1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.

2. [appellant] is eigenaar van het kajuitzeiljacht [het jacht] (verder aan te duiden als het jacht).

3. Voor dit jacht heeft hij een watersportverzekering afgesloten met Unigarant N.V. handelende voor rekening en risico van UVM. Op deze verzekering zijn de polisvoorwaarden watersportverzekering WSP 313 van toepassing. Deze voorwaarden bestaan uit vijf onderdelen, waarvan hier van belang zijn de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden basis- en uitgebreid casco (verder aan te duiden als: de bijzondere voorwaarden). Krachtens het polisblad geldt per gebeurtenis een eigen risico van € 150, .

In de algemene voorwaarden is voor zover hier van belang bepaald:

“Artikel 1. Definities en begripsomschrijvingen

In deze voorwaarden wordt verstaan onder:

(…)

j. Schadegebeurtenis

Een voorval of een reeks met elkaar verband houdende voorvallen waardoor een aanspraak op schadevergoeding ontstaat, zoals nader omschreven in de bijzondere voorwaarden.

(…)”

In de bijzondere voorwaarden is onder meer het volgende bepaald.

“Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze voorwaarden wordt verstaan onder:

(…)

c. Eigen gebrek

Onder eigen gebrek wordt verstaan een minderwaardige eigenschap of toestand van het materiaal, die niet hoort voor te komen in zaken van dezelfde soort en kwaliteit.

(…)

Artikel 2 Verzekerde sommen en verzekerde onderdelen

De op het polisblad genoemde zaken zijn verzekerd tot maximaal de verzekerde som en ten gevolge van schadegebeurtenissen zoals omschreven in artikel 3 van deze bijzondere voorwaarden.

Artikel 3. Wat is verzekerd

De verzekering dekt de schade aan het vaartuig die is veroorzaakt door:

a. Brand, zelfontbranding en brandblussing (…)

b. Blikseminslag/inductie (…)

c. Overspanning van het elektrisch net (…)

d. Ontploffing (…)

e. Storm (…)

f. Inbraak of poging daartoe (…)

g. Diefstal (…)

h. Neerslag (…)

i. Verduistering en Joy-varen (…)

j. Vandalisme (…)

k. Relletjes en opstootjes (…)

l. Vorst (…)

m. Alle andere plotseling van buitenkomende schadegebeurtenissen (…)

n. Eigen gebrek (…)

o. Gevolgen eigen gebrek (…)

p. Transport (…)”

4. [appellant] is in het vaarseizoen 2005 met het jacht van Nederland naar Marseille in Frankrijk gevaren en heeft het jacht naar de winterstalling van de werf van M. Marine S.a.r.l. te Port Napoleon (verder de werf) gebracht. Bij de werf is het jacht uit het water gelicht en op de wal geplaatst. [appellant] heeft daarna de dieptemeter (transducer) en de snelheidsmeter (impeller) uit de romp van het jacht gehaald om deze thuis te kunnen schoonmaken en om te voorkomen dat het meetoppervlak van de dieptemeter bij het aanbrengen van antifouling wordt overgeschilderd. Het gaat hier om onderdelen die standaard uitneembaar zijn. Tevens wordt de ventilatie in het schip gedurende de stallingsperiode bevorderd door de openingen in de romp.

5. In het jacht bevinden zich standaard plastic dummy’s om de openingen in de romp te kunnen opvullen wanneer de dieptemeter en de snelheidsmeter zijn verwijderd.

6. In juni 2006 heeft [appellant] met de werf afgesproken dat de werf enkele werkzaamheden, waaronder het aanbrengen van antifouling en reparaties aan de kiel van het jacht, zou uitvoeren. Na uitvoering van de werkzaamheden zou [appellant] het jacht omstreeks 1 juli 2006 komen inspecteren en de dieptemeter en de snelheidsmeter terugplaatsen. Daarna zou de werf het jacht onder zijn toezicht in het water plaatsen.

7. De werf heeft na uitvoering van de werkzaamheden het jacht op 1 juli 2006 te water gelaten zonder [appellant] daarvan in kennis te stellen en zonder te controleren of zich openingen in de romp bevonden. In de uren, onderscheidenlijk de nacht na de tewaterlating is het jacht gedeeltelijk gezonken doordat water via de openingen voor de dieptemeter en de snelheidsmeter naar binnen is gestroomd. Daarbij is schade aan de motor, de leidingen en het interieur ontstaan. De werf heeft het jacht op 2 juli 2006 ’s ochtends weer uit het water gehaald en op de wal geplaatst.

8. [appellant] heeft UVM in kennis gesteld van het voorval en gevraagd tot vergoeding van de schade over te gaan.

9. UVM heeft geweigerd de schade te vergoeden.

10. Grief 1, die zich tegen de weergave van de vastgestelde feiten keert, behoeft geen verdere behandeling meer nu het hof hiervoor de vaststaande feiten zelfstandig heeft vastgesteld.

De procedure in eerste aanleg

11. [appellant] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat UVM gehouden is op grond van de polis tot vergoeding van de schade over te gaan en heeft voor zover hier van belang gevorderd:

I. Voor recht te verklaren dat de omschrijving van de omvang van de dekking in de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst door [appellant] rechtsgeldig is vernietigd op grond van artikel 6:233 aanhef en sub a BW;

II. Gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 32.180,72 (…) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2006, telkens vanaf de datum dat de kosten werden gemaakt, tot aan de dag der algehele voldoening;

12. UVM heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat er geen sprake is geweest van een voorval waarvoor de verzekering dekking biedt.

13. De rechtbank heeft bij vonnis van 8 oktober 2008 de vorderingen [appellant] afgewezen en hem in de kosten van de procedure veroordeeld.

De grieven

14. [appellant] beoogt met de grieven II tot en met IX het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof zal deze grieven daarom hieronder ook gezamenlijk bespreken.

15. Om voor vergoeding van schade op grond van een verzekeringsovereenkomst in aanmerking te komen dient het voorval dat tot de schade heeft geleid onder de dekking van de polis te vallen.

16. Uitgangspunt voor de uitleg van de polisvoorwaarden vormen de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven in de uitspraken van 16 mei 2008, NJ 2008, 284, LJN BC2793, (Chubb/Europoint) en 9 juni 2006, NJ 2006, 326, LJN AV9435, (Winterthur/Jansen). Wanneer het, zoals in dit geval, gaat over polisvoorwaarden waarover door partijen niet pleegt te worden onderhandeld, is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel. Voorts staat het een verzekeraar vrij om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt voor de verzekeraar ook de vrijheid mee om daarbij – op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormelde objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is – binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen.

17. Het systeem van de onderhavige polis en de bijbehorende algemene en bijzondere voorwaarden is dat in artikel 3 van de bijzondere voorwaarden is weergegeven welke schadegebeurtenissen vallen onder de dekking van de verzekering “Casco Uitgebreid”.

18. Het hof zal in navolging van het door [appellant] gestelde in de dagvaarding in eerste aanleg primair ingaan op de vraag of het bepaalde in artikel 3 onder m van de bijzondere voorwaarden dekking biedt voor de schade van [appellant].

19. De schadegebeurtenissen opgesomd in artikel 3 onder a tot en met p van de bijzondere voorwaarden, waaronder dus ook artikel 3 onder m, betreffen alle plotseling van buiten komende schadegebeurtenissen.

20. De vraag die dan ook moet worden beantwoord is of de tewaterlating van het jacht door de werf zonder een inspectie vooraf op openingen in de romp moet worden aangemerkt als een plotseling van buiten komende gebeurtenis als bedoeld in artikel 3 onder m.

21. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. De tewaterlating van het jacht van [appellant] is een bewuste handeling van de werf geweest en niet een plotseling van buiten komende gebeurtenis, vergelijkbaar met de in artikel 3 onder a tot en met l genoemde gevallen. Het zinken van een jacht door het met niet afgesloten openingen te water te laten is immers als een normale gebeurtenis te verwachten. Het feit dat de werf een fout heeft gemaakt door het jacht voorafgaande aan de tewaterlating niet te inspecteren op openingen in de romp maakt dat niet anders. In dit verband speelt evenmin een rol of de werf haar afspraken met [appellant] over de tewaterlating van het jacht al dan niet is nagekomen.

22. Derhalve moet worden geoordeeld dat artikel 3 onder m van de bijzondere voorwaarden geen dekking biedt voor de schade van [appellant].

23. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de schade van [appellant] een gevolg is van een eigen gebrek als bedoeld in artikel 3 onder o in samenhang met artikel 3 onder n en artikel 1 onder c van de bijzondere voorwaarden, de subsidiaire grond van de vordering van [appellant].

24. Naar de opvatting van [appellant] vertoonde het schip gebreken tijdens de tewaterlating, omdat er openingen in de romp zaten en de schade daar een gevolg van is.

25. UVM heeft gesteld dat het niet gaat om gebreken aan het jacht, maar om onjuist gebruik van het jacht, terwijl met de materialen niets mis was.

26. Het hof is van oordeel dat uit de tekst van artikel 1 onder c van de bijzondere voorwaarden voortvloeit, dat als eigen gebrek alleen zijn verzekerd gebreken aan de materialen waaruit het jacht is opgebouwd. Het woord “zaken” heeft onmiskenbaar betrekking op het daaraan voorafgaande woord “materiaal”. Het staat als onweersproken vast dat de materialen waaruit het jacht was opgebouwd geen gebreken kenden.

Maar zelfs in het geval de redenering van [appellant] zou moeten worden gevolgd is er geen sprake van een eigen gebrek van het jacht. Ten tijde van de tewaterlating mankeerde namelijk niets aan het jacht. Het feit dat de op het jacht aanwezige dummy’s, dan wel de dieptemeter en de snelheidsmeter niet in de openingen van de romp waren geplaatst vormt geen gebrek aan het jacht.

Daarom is er hoe dan ook geen sprake van een eigen gebrek als bedoeld in artikel 3 onder n in samenhang met artikel 1 onder c van de bijzondere voorwaarden. Dat betekent dat er evenmin sprake kan zijn van gevolgen van een eigen gebrek als bedoeld in artikel 3 onder o bijzondere voorwaarden, op grond waarvan de polis dekking zou verlenen voor de schade van [appellant].

27. Meer subsidiair heeft [appellant] aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij op grond van de polisvoorwaarden voor vergoeding van de schade in aanmerking komt, omdat er sprake is van een reeks met elkaar verband houdende voorvallen als bedoeld in artikel 1 onder j van de algemene voorwaarden. Het handelen van de werf en het bestaan van een eigen gebrek aan het jacht zijn volgens hem te beschouwen als een reeks met elkaar verband houdende schade-oorzaken.

28. Daargelaten dat het hof hiervoor in rechtsoverweging 26 heeft geoordeeld dat het jacht niet een eigen gebrek had, ziet deze stelling van [appellant] er aan voorbij dat artikel 1 van de algemene voorwaarden slechts definities en begripsomschrijvingen omvat en niet zelfstandig een aanspraak op schadevergoeding creëert. Juist in het bepaalde onder j wordt voor de aanspraak op schadevergoeding verwezen naar de bijzondere voorwaarden.

29. Uiterst subsidiair heeft [appellant] betoogd dat de schade voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de polisvoorwaarden onduidelijk, respectievelijk onredelijk bezwarend zijn. Toepassing van de contra-proferentem regel, zoals neergelegd in artikel 6:238 lid 2 BW, moet er naar zijn mening toe leiden dat zijn schade voor vergoeding in aanmerking komt.

30. Het hof deelt die opvatting van [appellant] niet. Het systeem, zoals neergelegd in de algemene en bijzondere voorwaarden, is duidelijk en in artikel 3 van de bijzondere voorwaarden is voldoende helder omschreven in welke situaties schade aan een vaartuig voor vergoeding in aanmerking komt. Artikel 3 onder m behelst, anders dan [appellant] heeft betoogd, geen impliciete uitsluitingen, maar geeft een uitbreiding aan de reeds daaraan voorafgaand onder a tot en met l genoemde schadegebeurtenissen. Ook al gaat het om een verzekering “Casco Uitgebreid”, dat wil niet zeggen, zoals [appellant] met zoveel woorden heeft betoogd (punten 51 en 57 memorie van grieven), dat die aanduiding van de polis er toe dient te leiden dat de polis dekking biedt buiten de concreet daarin omschreven gevallen.

31. Daarnaast faalt het beroep van [appellant] op artikel 6:233, onder a BW tot vernietiging van het bepaalde in artikel 3 van de bijzondere voorwaarden. Artikel 3 van de bijzondere voorwaarden is geen algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 onder a BW, nu daarin de kern van de prestatie van UVM is weergegeven, namelijk de gevallen waarin op grond van de polis aanspraak op schadevergoeding bestaat. Voor het overige heeft [appellant] niet concreet een bepaling aangeduid die naar zijn mening onredelijk bezwarend is. Een algemene verwijzing naar “de polisvoorwaarden” volstaat naar het oordeel van het hof niet.

32. De conclusie moet daarom luiden dat de polis geen dekking biedt voor de schade aan het jacht van [appellant]. UVM heeft op goede gronden geweigerd tot uitkering van een schadevergoeding over te gaan.

33. Derhalve falen de grieven II tot en met IX.

34. Grief X heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft om die reden geen bespreking.

Slotsom

35. Het vonnis van de rechtbank van 8 oktober 2008 dient, zij het op andere gronden, te worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep. De kosten worden begroot op € 1.160,- aan verschotten en € 1.158,- (tarief III, 1 punt, € 1.158,- per punt, factor 1) aan geliquideerd salaris van de advocaat.

De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Assen van 8 oktober 2008,

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van UVM tot aan deze uitspraak op € 1.160,- aan verschotten en € 1.158,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;

verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.