Uitspraak van de week 10/06/2022

Week II juni 2022:

ECLI:NL:RBNHO:2022:4270

Uitspraak delenInstantieRechtbank Noord-HollandDatum uitspraak19-05-2022Datum publicatie08-06-2022Zaaknummer9509790 \ CV EXPL 21-3958
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Vordering tot betaling van schadevergoeding afgewezen, omdat tekortkoming niet aan gedaagde kan worden toegerekend.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

locatie Zaanstad

Zaaknr./rolnr.: 9509790 \ CV EXPL 21-3958 / MdV

Uitspraakdatum: 19 mei 2022

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiser]

wonende te [woonplaats]

eiser

verder te noemen: [eiser]

gemachtigde: M. Waal

tegen

[gedaagde] h.o.d.n. [bedrijfsnaam]

wonende te [woonplaats 2]

gedaagde

verder te noemen: [gedaagde]

gemachtigde: mr. J.A. Oudendijk

De zaak in het kort

Een consument vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, omdat gedaagde bij het uitvoeren van werkzaamheden schade heeft toegebracht aan de boot van de consument. De kantonrechter wijst deze vordering af, omdat de ontstane schade gedaagde niet kan worden toegerekend. De vordering tot afgifte van een stuurwiel met toebehoren wordt wel toegewezen, omdat gedaagde deze zaken niet in retentie mocht nemen. De door gedaagde ingestelde tegenvordering tot betaling van zijn facturen wordt eveneens toegewezen.

1Het procesverloop

1.1.

[eiser] heeft bij dagvaarding van 22 oktober 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.1.2.

Op 25 maart 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2De feiten

2.1.

Partijen hebben een overeenkomst gesloten op basis waarvan [gedaagde] werkzaamheden aan de romp, het dek en het onderwaterschip van de zeilboot van [eiser] heeft verricht.2.2.

De tussen partijen overeengekomen aanneemsom bedroeg € 4.964,00 inclusief btw en exclusief reiskosten. Partijen zijn overeengekomen dat [eiser] , na een aanbetaling van € 600,00, steeds een deelbetaling voldoet op het moment dat een deel van de werkzaamheden is afgerond. In totaal heeft [eiser] € 3.000,00 aan [gedaagde] betaald.2.3.

Op of omstreeks 8 april 2020 is [gedaagde] gestart met de werkzaamheden. De boot stond op dat moment in een loods. Na ongeveer drie weken is de boot naar buiten verplaatst.2.4.

[gedaagde] stuurt [eiser] op 12 mei 2020 een e-mail waarin hij het volgende schrijft:

‘(…) Nadat het onderwaterschip geheel kaal geschuurd is kunnen wij voort gaan met het aanbrengen van de coating wanneer de weersomstandigheden hiervoor geschikt zijn. Ook moeten de lagen onderling 24 uur drogen dus hier moeten we wel rekening mee houden met de doorlooptijd.

Wij hopen deze week grotendeels klaar te zijn met het verder kaal halen van het onderwaterschip, maar dan moet het weer natuurlijk wel een beetje meezitten. Voor de overige werkzaamheden heb ik 100% droog weer nodig.’2.5.

Op 24 mei 2020 e-mailt [eiser] [gedaagde] :

‘ [gedaagde] ,

Gelukkig zijn de weersverwachtingen voor de komende dagen prima. Wanneer denk jij het gelcoatwerk op te leveren?’2.6.

Op 15 juni 2020 stuurt [gedaagde] per e-mail zijn voorlaatste termijnfactuur inclusief de tot dan toe gemaakte reiskosten van € 821,00 aan [eiser] . In de e-mail geeft [gedaagde] aan dat de werkzaamheden bijna zijn afgerond en dat de laatste factuur volgt wanneer ook de laatste werkzaamheden zijn afgerond. In reactie op deze e-mail stuurt [eiser] [gedaagde] een e-mail waarin hij aangeeft niet tevreden te zijn over de wijze waarop [gedaagde] de werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat het uitvoeren van de werkzaamheden langer heeft geduurd dan vooraf was afgesproken. [eiser] stelt [gedaagde] in gebreke en ontzegt hem de toegang tot de haven van de Haarlemse Zeilvereniging. Verder geeft [eiser] aan dat hij niet tot betaling van de door [gedaagde] toegestuurde factuur over zal gaan.2.7.

[gedaagde] reageert op 17 juni 2020 per e-mail op de ingebrekestelling van [eiser] en schrijft, voor zover van belang, het volgende.

‘(…)

Gisteren heeft u mij nog een App gestuurd waarin u aangaf:

Morgen blijft het droog. Ik reken er op dat die laatste 5% morgen dan ook echt afgemaakt wordt.

Hiermee erkend u dat het slechts om 5% ging welke nog afgemaakt zou moeten worden en dat hebben we dan ook die volgende dag gedaan.

Een ieder die langs liep heeft ons nog voorzien van mooie complimenten over onze werkzaamheden, omdat het begon te regenen (ondanks dat u het tegendeel had beweerd de dag ervoor) werd de coating helaas nat. Dit is niet aan ons te verwijten en de volgende dag hadden wij dit willen herstellen indien het weer goed zou zijn.

(…)

Uw ingebreke stelling verwerp ik en daarbij stel ik u hierbij officieel in gebreke omdat u duidelijk aangeeft mijn rekeningen niet meer te willen betalen.

(…)

Het stuurwiel van uw boot heb ik in retentie genomen evenals de bijbehorende stuurwielhoes. Deze zullen onder mij in retentie blijven totdat beide aan u gerichte facturen (evenals de factuur welke wij naar uw werf in [plaats] hebben moeten sturen), aangaande deze opdracht zijn betaald.

(…)’2.8.

[gedaagde] stuurt [eiser] op 17 juni 2020 zijn laatste factuur van € 1.080,00. In zijn e-mail meldt [gedaagde] het volgende;

‘Zoals aangekondigd ontvangt u hierbij onze eindfactuur nadat onze werkzaam heden op uw verzoek op maandag 15 juni zijn afgerond.

Helaas is het die middag gaan regenen ondanks dat u ons verzekerd hebt dat dit niet zou gebeuren en ons daarom op die dag hebt besteld. De aangebrachte coating kan tijdens het drogen niet tegen vocht en zal daarom enige kleur en glansverschillen vertonen. Dit valt echter buiten onze verantwoording omdat u er immers zelf voor gekozen hebt uw boot buiten in de open lucht te stallen en ook omdat u zelf hebt aangegeven dat zijn deze dag beslist moesten komen om e.e.a. af te maken.’

Naar aanleiding van deze e-mail laat [eiser] [gedaagde] weten dat hij niet tot betaling van de facturen van 15 en 17 juni 2020 zal overgaan.2.9.

Op 16 december 2020 laat de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] weten dat [eiser] , om de aansprakelijkheid en schade vast te stellen, een expertise onderzoek zal laten uitvoeren door ESMA Expertise B.V. (hierna: de deskundige). Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. [gedaagde] kon, doordat hij in contact was geweest met iemand met corona, niet bij dit onderzoek aanwezig zijn, maar heeft wel telefonisch een toelichting gegeven aan de deskundige. De deskundige komt op basis van het door hem gedane onderzoek tot de volgende conclusie.

‘Conclusie van onze constateringen

Wij concluderen dat de herstelwerkzaamheden zoals wij hierboven hebben vastgesteld van onvoldoende kwaliteit zijn.

Haarscheuren zijn niet uitgefreesd. Er is amateuristisch over bestaande haarscheuren geverfd/geplamuurd.

Wat betreft de werkzaamheden aan het antislipprofiel op het dek kunnen wij stellen dat hier meer schade is ontstaan.

Er is sprake van een budget herstel. Het geoffreerde herstel bedrag à € 2.357,25 voor het 2e deel van de offerte is dien overeenkomstig.

Voor een goed en degelijk herstel van deze post werkzaamheden zouden de kosten minimaal het dubbele en mogelijk nog meer reëel zijn geweest.’

Volgens de deskundige bedragen de kosten om schades te herstellen € 8.500,00. Dit bedrag bestaat uit € 2.500,00 voor het herstellen van het antislipprofiel, € 1.000,00 aan stallingskosten en € 5.000,00 aan overige herstelkosten.2.10.

Op 1 juli 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] een brief gestuurd en is [gedaagde] gesommeerd om binnen twee weken aansprakelijkheid te erkennen en te bevestigen dat hij bereid is om de door de deskundige geconstateerde gebreken te herstellen.2.11.

[gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de brief van 1 juli 2021, waarna de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] op 16 juli 2021 heeft laten weten dat [eiser] zijn vordering tot nakoming / herstel omzet in een vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding. Betaling hiervan is uitgebleven.

3De vordering

3.1.

[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van;

  • -€ 6.536,00 of € 8.500,00 indien verrekening met de door [gedaagde] verstuurde facturen niet wordt toegestaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2021;
  • -€ 540,00 aan kosten voor het vervangen van het stuurwiel;
  • -€ 1.339,17 aan expertisekosten, vermeerderd met de rente over dat bedrag vanaf 31 juli 2021;
  • -€ 800,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.

Tevens vordert [eiser] dat [gedaagde] , op straffe van verval van een dwangsom, wordt veroordeeld tot afgifte aan [eiser] van het stuurwiel en de daarbij behorende stuurwielhoes, bevestigingsmoer, eindkap en spie.3.2.

[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekort is geschoten in de tussen partijen gesloten overeenkomst. [gedaagde] heeft de overeengekomen werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd waardoor er schade aan zijn boot is ontstaan. Ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [gedaagde] nagelaten de schades te herstellen en [eiser] heeft daarom recht op vervangende schadevergoeding. Aan de vordering tot afgifte legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig een retentierecht uitoefent, omdat [gedaagde] geen opeisbare vordering heeft en de zaken zich niet in de macht van [gedaagde] bevonden.

4Het verweer en de tegenvordering

4.1.

[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat het deskundigenrapport waarop [eiser] zijn vordering baseert niet op een deugdelijke wijze tot stand is gekomen en daardoor geen waarde heeft. Verder voert [gedaagde] aan dat als er al sprake is van schade deze hem niet kan worden toegerekend. [eiser] heeft zonder overleg met hem de boot uit de stalling gehaald en buiten gestald, terwijl op dat moment de coatingwerkzaamheden nog niet waren afgerond. Met betrekking tot de vordering tot afgifte voert [gedaagde] aan dat [eiser] niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en hij daarom bevoegd is om een retentierecht uit te oefenen.4.2.

[gedaagde] vordert, nadat hij zijn vordering op de zitting heeft vermeerderd, bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot betaling van € 1.901,00. Hij legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [eiser] zijn facturen van 15 en 17 juni 2020 zonder geldige reden onbetaald heeft gelaten.4.3.

[eiser] betwist de tegenvordering en stelt dat de facturen van [gedaagde] niet opeisbaar zijn. De facturen hoefden pas betaald te worden als de werkzaamheden waren afgerond, hetgeen [gedaagde] niet heeft gedaan.

5De beoordeling

de vordering

Vervangende schadevergoeding5.1.

[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Voor beantwoording van de vraag of [gedaagde] schadevergoeding moet betalen, moet vastgesteld worden of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en zo ja, of deze tekortkoming hem kan worden toegerekend.5.2.

[eiser] stelt dat [gedaagde] tekort is geschoten doordat hij de werkzaamheden niet binnen de daarvoor overeengekomen tijd heeft uitgevoerd en de uitgevoerde werkzaamheden van ondeugdelijke en amateuristische kwaliteit zijn. Als gevolg hiervan zou er schade zijn ontstaan aan zijn boot. [eiser] heeft zijn standpunt onderbouwd met het rapport van ESMA Expertise B.V.5.3.

[gedaagde] betwist de conclusies van de deskundige. Volgens [gedaagde] is het rapport niet op een deugdelijke wijze tot stand is gekomen en heeft het rapport daarom geen waarde. [gedaagde] voert in dit kader aan dat hij niet betrokken is geweest bij de keuze van de deskundige. Ook zijn volgens [gedaagde] hoor en wederhoor niet afdoende toegepast, omdat hij niet bij het onderzoek van de deskundige aanwezig was, hij geen opgave heeft ontvangen van de stukken die [eiser] aan de deskundige heeft toegestuurd en hij geen uitnodiging heeft ontvangen stukken toe te sturen. Tot slot voert [gedaagde] aan dat de deskundige de boot pas zeven maanden nadat hij zijn werkzaamheden had afgerond heeft bekeken en de boot op dat moment in het water lag. Daardoor heeft geen goed onderzoek kunnen plaatsvinden.5.4.

In de wet is bepaald dat bewijs kan worden geleverd door alle middelen en dat de waardering van het bewijs aan de rechter is overgelaten.1 De kantonrechter stelt vast dat het rapport van ESMA Expertise B.V. moet worden beschouwd als een schriftelijk stuk dat ter onderbouwing kan dienen van het door [eiser] ingenomen standpunt. Het wordt ook als zodanig betrokken in de beoordeling. Verder stelt de kantonrechter vast dat de omstandigheden dat [gedaagde] niet betrokken is geweest bij de keuze van de deskundige en niet bij het onderzoek aanwezig was, niet per definitie maken dat het rapport geen enkele waarde heeft en door de kantonrechter niet in haar oordeel mag worden betrokken.5.5.

Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is de kantonrechter van oordeel dat hoor en wederhoor voldoende zijn toegepast bij de totstandkoming van het rapport. Hiervoor is van belang dat [gedaagde] wel telefonisch door de deskundige is gehoord en hij in deze procedure verweer heeft kunnen voeren tegen het rapport. Ook geldt dat [gedaagde] zelf een actievere houding aan had kunnen nemen door stukken bij de deskundige op te vragen, zelf stukken toe te sturen en zijn bezwaren tegen het rapport direct na ontvangst daarvan kenbaar te maken aan de deskundige. Dat hij dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico.5.6.

[gedaagde] heeft de door de deskundige geconstateerde schades niet weersproken. Hij heeft omstandigheden aangevoerd waarom de geconstateerde schades hem niet kunnen worden toegerekend. Omdat [gedaagde] niet heeft weersproken dat er schade is ontstaan, staat vast dat het resultaat niet strookt met wat is overeengekomen. Er is dan ook sprake van tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst. De vervolgvraag is of dit aan [gedaagde] kan worden toegerekend.5.7.

Ten aanzien van de verfverdikkingen, kleurverschillen en zichtbare haarscheuren heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij [eiser] er meerdere keren op heeft gewezen dat het voor het aanbrengen van de coating van belang is dat dit bij de juiste temperatuur en in een droge omgeving gebeurt. Ondanks dat heeft [eiser] volgens [gedaagde] , zonder overleg met hem, de boot uit de loods gehaald en moesten de werkzaamheden in de buitenlucht worden afgerond. Uiteindelijk heeft hij na aandringen van [eiser] op 15 juni 2020 de coating aangebracht, maar is het die middag gaan regenen waardoor de schades zijn ontstaan. Een aantal werkzaamheden waarvan de deskundige constateert dat die van onvoldoende kwaliteit zijn, is bovendien door derden uitgevoerd. Voor andere geconstateerde schades geldt dat de betreffende werkzaamheden niet in de offerte waren opgenomen en dus ook niet door [gedaagde] zijn veroorzaakt.5.8.

[eiser] voert daarentegen aan dat [gedaagde] vanaf het begin wist dat de boot maar drie weken in de loods kon staan en dat de boot daarna naar buiten zou worden verplaatst. Verder stelt [eiser] dat de coatingwerkzaamheden al waren afgerond toen de boot naar buiten werd verplaatst, maar dat deze opnieuw gedaan moesten worden, omdat [gedaagde] de coating in eerste instantie ondeugdelijk had aangebracht. Ook heeft [gedaagde] volgens [eiser] geen enkel bewijs geleverd van zijn stelling dat het naar buiten verplaatsen van de boot een negatieve invloed heeft gehad op de coating.5.9.

Aan het standpunt van [eiser] dat alle coatingwerkzaamheden waren afgerond toen de boot naar buiten werd verplaatst, maar dat deze opnieuw moesten, gaat de kantonrechter voorbij. [gedaagde] heeft dit weersproken en het standpunt van [eiser] vindt geen steun in de door partijen overgelegde stukken. Sterker, uit de e-mail die [gedaagde] op 12 mei 2020 aan [eiser] heeft gestuurd (zie r.o. 2.4) blijkt dat de coating op dat moment nog moest worden aangebracht. Vervolgens heeft [eiser] [gedaagde] op 24 mei 2020 een e-mail gestuurd waarin [gedaagde] wordt gevraagd wanneer hij denkt het gelcoatwerk op te kunnen leveren. Uit die e-mails blijkt op geen enkele wijze dat in de loods door [eiser] aangebrachte coating niet goed was. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat de coatingwerkzaamheden nog niet waren afgerond toen de boot naar buiten werd verplaatst.5.10.

De kantonrechter oordeelt dat de omstandigheid dat [eiser] de boot naar buiten heeft verplaatst op een moment dat de werkzaamheden nog niet waren afgerond, voor zijn rekening en risico komt. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde] [eiser] er meerdere malen op heeft gewezen dat coating onder de juiste omstandigheden moet worden aangebracht. Door de boot naar buiten te verplaatsen voordat de werkzaamheden volledig waren afgerond, heeft [eiser] het risico genomen dat de werkzaamheden niet onder optimale omstandigheden konden worden uitgevoerd. Met alle gevolgen van dien.5.11.

Verder gaat de kantonrechter voorbij aan het standpunt van [eiser] dat [gedaagde] ervoor had moeten zorgen dat de werkzaamheden waren afgerond voordat de boot naar buiten werd verplaatst. Volgens [eiser] blijkt uit de in de offerte begrote arbeidsuren (ABL) dat het mogelijk was om alle werkzaamheden in drie weken af te ronden en kan het [gedaagde] worden verweten dat de uitvoering veel langer heeft geduurd. [gedaagde] heeft wel onderkend dat de werkzaamheden netto binnen die tijd kunnen worden uitgevoerd, maar dat bij het berekenen van het aantal arbeidsuren geen rekening is gehouden met de droogtijd van de coatings en het plaatsen van materialen. Daardoor nemen de werkzaamheden meer tijd in beslag, zeker wanneer deze niet onder de juiste omstandigheden kunnen worden uitgevoerd, aldus [gedaagde] . De kantonrechter oordeelt dat het standpunt van [eiser] geen steun vindt in de door partijen overgelegde stukken. Uit de stukken blijkt juist dat [gedaagde] , mede onder verwijzing naar de gevolgen die de coronapandemie ook voor zijn onderneming had, steeds heeft aangegeven dat het voor hem lastig was om een concrete planning te maken (zie onder andere de e-mails van 21 maart, 11 april en 17 mei 2020). [eiser] mocht er dan ook niet vanuit gaan dat alle werkzaamheden in twee tot drie weken zouden zijn afgerond.5.12.

Alles overwegende komt de kantonrechter tot de conclusie dat de door de deskundige geconstateerde tekortkomingen [gedaagde] niet kunnen worden toegerekend. [eiser] heeft er, ondanks waarschuwingen vooraf dat het voor het aanbrengen van de coating belangrijk is dat dit onder de juiste omstandigheden gebeurt, zelf voor gekozen om de boot naar buiten te verplaatsen. Niet weersproken is dat [gedaagde] de coating, op uitdrukkelijk verzoek van [eiser] , op 15 juni 2020 heeft aangebracht, maar dat het die middag is gaan regenen. Anders dan door [eiser] gesteld, acht de kantonrechter het wel aannemelijk dat als gevolg hiervan oneffenheden, kleurverschillen en andere afwijkingen zijn ontstaan. Ten aanzien van de schade aan het antislipprofiel geldt dat [gedaagde] heeft aangegeven dat het herstellen daarvan geen onderdeel uitmaakte van de aan hem verstrekte opdracht. Omdat herstel teveel kosten met zich bracht, zou [eiser] hebben gekozen voor alleen het injecteren en schuren van beschadigde plekken. [eiser] heeft dit niet weersproken, zodat onduidelijk is waarom de kosten voor het herstellen van het antislipprofiel voor rekening van [gedaagde] zouden moeten komen. De vordering tot betaling van schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.

Vordering tot afgifte stuurwiel en andere toebehoren5.13.

[eiser] legt aan zijn vordering tot afgifte ten grondslag dat [gedaagde] niet gerechtigd is om een retentierecht uit te oefenen op het stuurwiel en toebehoren. In de wet is bepaald dat om een retentierecht uit te mogen oefenen, voldaan moet zijn aan drie voorwaarden: 1) de vordering moet opeisbaar zijn, 2) er moet voldoende samenhang bestaan tussen de vordering en de verplichting tot afgifte van andermans zaak en 3) de zaak moet zich in de macht van de schuldeiser bevinden.25.14.

[eiser] stelt dat [gedaagde] geen opeisbare vordering heeft, omdat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] een (deel)factuur pas hoeft te betalen als dat deel van de werkzaamheden is afgerond. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] de werkzaamheden niet afgerond en zou dit ook blijken uit het rapport van ESMA Expertise B.V. De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet. Uit de e-mails van 17 juni 2020 (zie r.o. 2.7. en 2.8.) volgt dat [gedaagde] de werkzaamheden op 15 juni 2020 heeft afgerond. Ook blijkt naar het oordeel van de kantonrechter uit het deskundigenrapport niet dat de werkzaamheden van [gedaagde] niet zijn afgerond.5.15.

Wel is het zo dat [gedaagde] het retentierecht al is gaan uitoefenen op het moment dat de betaaltermijn van zijn facturen nog niet was verstreken. De door [eiser] onbetaald gelaten facturen dateren van 15 en 17 juni 2020 en op de facturen staat een betaaltermijn van zeven dagen vermeld. [gedaagde] is het retentierecht gaan uitoefenen vanaf 16 juni 2020. Dit betekent dat de vordering van [gedaagde] nog niet opeisbaar was toen hij het retentierecht ging uitoefenen.5.16.

[eiser] heeft verder betoogd dat het stuurwiel en de toebehoren zich niet in de macht van [gedaagde] bevonden toen hij deze in retentie nam. [gedaagde] heeft daarentegen aangevoerd dat hij het stuurwiel wel onder zich had, omdat hij daar ook werkzaamheden aan moest verrichten, maar dat heeft [eiser] weersproken. Al met al komt de kantonrechter tot de conclusie dat niet vast is komen te staan dat het stuurwiel en de toebehoren zich in de macht van [gedaagde] bevonden op het moment dat [gedaagde] een retentierecht ging uitoefenen.5.17.

Het voorgaande leidt ertoe dat aan twee van de drie voorwaarden voor het rechtsgeldig uit mogen oefenen van een retentierecht niet is voldaan. De vordering van [eiser] tot afgifte van het stuurwiel en toebehoren zal daarom worden toegewezen. De door [eiser] gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat deze wordt gematigd tot een bedrag van € 250,00 per dag met een maximum van € 5.000,00. Tot slot zullen ook de door [eiser] gevorderde kosten voor het vervangen van het stuurwiel à € 540,00 worden toegewezen, aangezien hij deze kosten als gevolg van het onrechtmatig uitoefenen van het retentierecht heeft moeten maken en [gedaagde] de hoogte van het bedrag niet heeft weersproken.

Nevenvorderingen5.18.

[eiser] vordert verder dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, de kosten voor het inschakelen van een deskundige en wettelijke rente. Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten en de expertisekosten geldt dat deze gevorderde kosten worden afgewezen, omdat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. De wettelijke rente zal alleen worden toegewezen over de kosten voor het vervangen van het stuurwiel.5.19.

De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

de tegenvordering5.20.

[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van zijn facturen van 15 en 17 juni 2020. [eiser] heeft de verschuldigdheid van deze facturen betwist. Volgens [eiser] zijn de facturen niet opeisbaar, omdat [gedaagde] de werkzaamheden niet heeft afgerond. De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij en overweegt daartoe als volgt.5.21.

Zoals eerder overwogen blijkt uit de stukken dat [gedaagde] de werkzaamheden op 15 juni 2020 heeft afgerond. Vanaf dat moment heeft [gedaagde] dus recht op betaling van zijn facturen. Dat [eiser] ontevreden is over de wijze waarop [gedaagde] de werkzaamheden heeft uitgevoerd, maakt dat niet anders en ontslaat hem niet van zijn betalingsverplichting. Daarvoor is meer nodig, zoals bijvoorbeeld een geslaagd beroep op verrekening met schade. Doordat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan aan de boot, kan [eiser] zich niet beroepen op verrekening. De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] zal toewijzen.5.22.

[gedaagde] maakt verder aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, omdat [gedaagde] geen aanmaning heeft gestuurd waarin [eiser] een betalingstermijn van 14-dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW.5.23.

Ten aanzien van de wettelijke rente geldt dat [gedaagde] deze vordert vanaf 25 mei 2020. De facturen waarvan betaling wordt gevorderd dateren echter van 15 en 17 juni 2020. Dat betekent dat [eiser] op 25 mei 2020 nog niet in verzuim verkeerde en dus nog geen wettelijke rente verschuldigd was. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de vervaldatum van de facturen, zijnde zeven dagen na de factuurdatum.5.24.

De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang met de vordering, worden de kosten op nihil begroot. [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagde] worden gemaakt.

6De beslissing

De kantonrechter:

de vordering6.1.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 540,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 juli 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;6.2.

veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, het stuurwiel met bijbehorende stuurwielhoes, bevestigingsmoer, eindkap en spie aan [eiser] af te geven, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagde] met de nakoming hiervan in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00;6.3.

veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 622,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;6.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;6.5.

wijst de vordering voor het overige af;

de tegenvordering6.6.

veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van € 1.901,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de vervaldatum van de facturen tot aan de dag van de gehele betaling;6.7.

veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op nihil;6.8.

veroordeelt [eiser] tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagde] worden gemaakt;6.9.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;6.10.

wijst de vordering voor het overige af.

Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter

1Art. 152 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).

2Art. 3:290 Burgerlijk Wetboek (BW).