Uitspraak van de week 06/04/2022
Week I april 2022:
ECLI:NL:RBROT:2022:2655
Uitspraak delenInstantieRechtbank RotterdamDatum uitspraak06-04-2022Datum publicatie08-04-2022ZaaknummerC/10/596332 / HA ZA 20-458
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Eindvonnis na tussenvonnis (ECLI:NL:RBROT:2021:10426). Groot deel van de gevorderde schade is in feite schade die veroorzaakt wordt door een late betaling en daarvoor geldt de gefixeerde wettelijke rente. Wel vergoeding voor periode waarin schip buiten bedrijf zou zijn omdat het kopen en (doen) installeren van een nieuwe scheepsmotor nu eenmaal tijd kost. Kleine correcties op eerdere tussenvonnis, waaronder de aangekondigde proceskostenveroordeling (met vooraankondiging aan partijen).VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
Vonnis van 6 april 2022
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/596332 / HA ZA 20-458 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AQUA VITAE BEHEER B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.E. van Dam te Zwolle,
tegen
1.[persoon A] H.O.D.N. [bedrijf A] ,
wonende te [woonplaats A] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.P. Jongeneel te Sliedrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONING’S TECHNISCH BEDRIJF B.V.,
gevestigd te Meppel,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. R. van Eck te Deventer,
in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/10/604535 / HA ZA 20-905 van
[persoon A] H.O.D.N. [bedrijf A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser,
advocaat mr. G.P. Jongeneel te Sliedrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONING’S TECHNISCH BEDRIJF B.V.,
gevestigd te Meppel,
gedaagde,
advocaat mr. R. van Eck te Deventer,
Partijen zullen hierna Aqua Vitae, [bedrijf A] en KTB genoemd worden.
1.De procedure in de hoofdzaak
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -het tussenvonnis van 20 oktober 2021 (hierna, ook in de vrijwaringszaak: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
- -de akte na tussenvonnis van Aqua Vitae;
- -de antwoordakte na tussenvonnis van KTB.
1.2.
In het tussenvonnis wordt gesproken van een vrijwaringszaak en een ondervrijwaringszaak. Dat is weliswaar een makkelijke manier om beide vrijwaringsgedingen uit elkaar te houden, maar de term “ondervrijwaring” dekt de lading niet geheel.1.2.1.
Aqua Vitae heeft [bedrijf A] en KTB gedagvaard in de hoofdzaak.1.2.2.
[bedrijf A] heeft op haar beurt KTB gedagvaard in vrijwaring. Dat geding is in het tussenvonnis aangeduid als de vrijwaringszaak en – op het formeel uitspreken van de beslissingen na – afgedaan.1.2.3.
KTB heeft haar leverancier gedagvaard, zowel voor hetgeen KTB aan [bedrijf A] zou moeten betalen (in zoverre is sprake van ondervrijwaring) als voor hetgeen KTB aan Aqua Vitae zou moeten betalen (in zoverre is géén sprake van ondervrijwaring, maar van gewone vrijwaring). Het geding tussen KTB en haar leverancier is, ietwat kort door de bocht en minder gelukkig, in het tussenvonnis in het geheel aangeduid als ondervrijwaring.1.2.4.
Op grond van artikel 215 Rv wordt in een vrijwaring in de regel tegelijk beslist met de hoofdzaak. Voor zover het de vrijwaring tussen [bedrijf A] en KTB betreft, wordt dat thans gedaan. Voor zover het de vrijwaring tussen KTB en haar leverancier betreft, wordt dat thans niet gedaan. Aqua Vitae heeft verzocht vonnis te wijzen in de hoofdzaak voorafgaand aan een vonnis in de vrijwaring tussen KTB en haar leverancier. KTB heeft in haar antwoordakte niet verzet tegen dit verzoek. Nu het verzoek is gegrond op de wet en de rechtbank ook ambtshalve geen redenen ziet het verzoek niet in te willigen, wordt reeds nu de hoofdzaak tegen KTB afgedaan, los van de vrijwaring tussen KTB en haar leverancier.1.3.
Vonnis in de hoofdzaak is bepaald op heden.
2.De procedure in de vrijwaringszaak
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -het tussenvonnis;
- -de email van 4 maart 2022 van mr. Van Eck.
2.2.
In het tussenvonnis is bepaald dat in deze zaak eindbeslissingen zullen worden uitgesproken tegelijk met de eindbeslissingen in de hoofdzaak.2.3.
Vonnis is bepaald op heden.
3.De verdere beoordeling in de hoofdzaak
In het geding tegen KTB
Samenvatting van de stand van zaken3.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank, samengevat, als volgt beslist over de verschillende posten die in hoofdsom worden gevorderd:
# | omschrijving | gevorderd bedrag | toegewezen bedrag | r.o.v.in t.v. |
a | koopsom motor | € 36.600,00 | € 36.600,00 | 6.20 |
b | uit- en inbouwkosten | € 34.400,00 | € 34.400,00 | 6.20 |
c | overige kosten | € 3.655,14 | € 3.156,75 | 6.20 e.v. |
d | schade wegens doortransport etc. | € 13.398,51 | afgewezen | 6.24 |
e | gemiste huurinkomsten tot 01.04.2020 | € 27.000,00 | aangehouden | 6.25 e.v. |
f | gemiste huurinkomsten vanaf 01.04.2020 | p.m. | aangehouden | 6.25 e.v. |
g | gemiste vrachtinkomsten vóór 01.07.2019 | € 26.749,44 | afgewezen | 6.26 |
h | gemiste vrachtinkomsten 01.07.2019 tot 01.04.2020 | € 61.876,76 | afgewezen | 6.26 |
i | gemiste vrachtinkomsten vanaf 01.04.2020 | p.m. | afgewezen | 6.26 |
j | kosten financieel adviseur | € 1.522,00 | afgewezen | 6.27 |
k | expertisekosten | € 15.382,30 | € 15.382,30 | 6.28 |
3.1.1.
De rechtbank maakt van de gelegenheid gebruik om een kleine fout in het tussenvonnis te corrigeren. In rechtsoverweging 6.23 wordt een totaalbedrag van € 3.684,64 genoemd, maar het moet zijn een bedrag van € 3.684,74. Ook is ten onrechte onvermeld gebleven dat in dit totaalbedrag óók de factuur uit productie 15 (de torsietrillingsmeting) is begrepen. Dit alles is slechts ter voorlichting van partijen, want rechtsoverweging 6.23 van het tussenvonnis is voor de beslissing niet dragend, zoals daar ook al was vermeld.3.1.2.
Het toegewezen bedrag van post c, dat niet expliciet is genoemd in het tussenvonnis, is gebaseerd op de bedragen exclusief btw van de facturen in producties 15, 38 en 40. Dit volgt uit rechtsoverwegingen 6.20, 6.21 en 6.22.3 van het tussenvonnis.3.2.
De rechtbank heeft nog niet beslist op vergoeding van gemiste huurpenningen, maar partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover bij akte nader uit te laten. Dat hebben zij ook gedaan. De rechtbank zal hieronder, voor zover relevant, de verschillende stellingen bespreken.
Causaal verband tussen oorzaak en schade3.3.
Uitgangspunt is dat als de rechter in een tussenvonnis een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, daar in het verdere verloop van de procedure niet op mag worden terugkomen. Voor aanvaarding van een uitzondering is slechts plaats in het geval dat bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan een dergelijke eindbeslissing zou zijn gebonden. Dit kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente feitelijke (of juridische) misslag van de rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag. Gelet op de ratio van deze regel – de beperking van het processuele debat – dient de rechter bij het aanvaarden van dergelijke uitzonderingen evenwel grote terughoudendheid in acht te nemen.3.4.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 6.25.1 van het tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist over een deel van de stellingen van KTB. Zij heeft geoordeeld dat de toestand van de motor aan het normale gebruik van het schip in de weg staat en dat daarom de huurder van het schip alle reden heeft de betaling van de huurpenningen achterwege te laten over de periode waarin zij niet van het schip gebruik kan maken. KTB is het hier duidelijk niet mee eens, maar hetgeen zij aanvoert, voldoet niet aan de eisen die worden gesteld voor het kunnen terugkomen van een bindende eindbeslissing. Het debat is op dit punt dus gesloten en de rechtbank gaat niet verder in op wat KTB op dit punt heeft aangevoerd.
Causaal verband tussen de onjuiste voorlichting en het verlies aan huurpenningen3.5.
Door onjuiste inlichtingen heeft Aqua Vitae een andere motor gekocht dan zij zou hebben gedaan als zij juist was ingelicht. Dat heeft veroorzaakt dat haar huurder het schip niet kon gebruiken zoals gewenst, met als gevolg dat betaling van de huurpenningen, naar het oordeel van de rechtbank: terecht, gestaakt is. Dat maakt dat het verlies aan huurpenningen wordt veroorzaakt door de onrechtmatige gedraging van KTB.3.6.
Echter, naarmate de tijd verstrijkt, verschuift de causaliteit. Er valt redelijkerwijs niet vol te houden, dat het verlies van huurpenningen tot in lengte van dagen wordt veroorzaakt door die ene onrechtmatige gedraging. Er komt een punt waarop de schade wordt veroorzaakt door het niet herstellen van de gevolgen van die onrechtmatige gedraging. Dat doorbreekt het causaal verband tussen de onjuiste voorlichting en de schade.3.7.
Aqua Vitae deelt haar schade vanwege het missen van huurpenningen in wezen op in drie onderdelen:
- -a) een periode waarin zij niet heeft gezocht naar een andere motor, omdat zij dacht er nog met KTB uit te kunnen komen (tien maanden);
- -b) een periode die nodig zou zijn (geweest) om financiering van een nieuwe motor rond te krijgen (drie maanden);
- -c) een periode die nodig zou zijn (geweest) voor het uitzoeken, wachten op de levering en inbouwen van een nieuwe motor (twee maanden).
3.7.1.
De rechtbank bespreekt eerst onderdeel (b).
3.7.1.1. Aqua Vitae heeft aangevoerd dat het vervangen van de motor, voorafgaand aan een schadevergoeding, financiering behoeft en dat het tijd kost die financiering te verkrijgen. Dit is een oorzaak voor het niet direct (kunnen) herstellen (door aanschaf en inbouw van een nieuwe motor) en het langer mislopen van de huurpenningen.
3.7.1.2. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter geen reden om de misgelopen huurpenningen als schade te laten vergoeden. Immers: in de kern komt het erop neer dat er vertraging is opgetreden in de voldoening van een geldsom. Die geldsom is verschuldigd wegens een verbintenis uit onrechtmatige daad en die verbintenis moest terstond door KTB worden nagekomen (artikel 6:83, aanhef en onder b, BW). Dat is niet gebeurd, waardoor verzuim is ontstaan. Artikel 6:119, lid 1, BW fixeert de schade die daardoor wordt geleden op de wettelijke rente en abstraheert daarmee van eventueel werkelijk geleden schade.3.7.2.
Onderdeel (a) moet eveneens worden afgewezen. Aqua Vitae heeft ervoor gekozen eerst te proberen om er met KTB uit te komen. Echter, nog los van het feit dat Aqua Vitae redelijkerwijs al véél eerder (op zijn laatst in september 2019) had moeten inzien dat zij van KTB niets verwachten had, komt ook deze schade neer op schade die wordt veroorzaakt door het langer wachten op de voldoening van een geldsom. Daarvoor geldt dus hetzelfde als voor onderdeel (b).3.7.3.
Dit alles ligt anders voor onderdeel (c)
3.7.3.1. Aqua Vitae heeft er terecht op gewezen dat er – los van financieringskwesties – simpelweg tijd nodig is om een nieuwe motor te vinden. Die motor moet daarna worden geleverd en ingebouwd en pas daarna is het schip weer bedrijfsklaar en kan het weer zoals voorheen worden verhuurd. Aqua Vitae schat dat dit alles ongeveer twee maanden in beslag neemt.
3.7.3.2. KTB erkent met zo veel woorden dat de inbouw van een motor tijd kost, maar gaat uit van een kortere duur. Verder plaatst KTB vraagtekens bij de hoogte van de huurprijs voor het schip.
3.7.3.3. De rechtbank is van oordeel dat de door Aqua Vitae gemaakte inschatting van (in totaal) twee maanden, een reële inschatting is als het gaat om een scheepsmotoraankooptraject. Anders dan KTB lijkt te beseffen, kost het zoeken van een motor simpelweg tijd. Er moet worden uitgezocht welke motor moet worden gekocht, gekeken of dat een nieuwe motor of een eerder in de handel gebrachte motor moet zijn en er is sprake van een zekere levertijd. Dat de inbouw zelf vervolgens een (beperkt) aantal dagen in beslag neemt, laat onverlet dat er meestal gewacht zal moeten worden totdat de inbouwcapaciteit beschikbaar is. Dat is allemaal tijd waarin het schip niet kan worden verhuurd.
3.7.3.4. KTB merkt op zichzelf terecht op, dat de verhuur aan [naam scheepvaartbedrijf] een overeenkomst is waarbij bij vennootschappen door dezelfde natuurlijk persoon worden vertegenwoordigd. Echter, dat enkele gegeven maakt niet dat de vastgestelde huur irreëel is. Als KTB dat had willen betogen, had zij dit betoog moeten onderbouwen met concrete gegevens en nadere stellingen. Dat is allemaal niet gebeurd en de rechtbank gaat daar dan ook aan voorbij.
3.7.3.5. Dit alles betekent dat post e voor € 6.000,00 (twee maanden à € 3.000,00) voor toewijzing gereed ligt en post f zal worden afgewezen.3.7.4.
De rechtbank laat hetgeen partijen hebben aangevoerd over een mogelijke waardevermindering van het schip, mocht de motor niet te vervangen zijn in de praktijk, voor wat het is. Aqua Vitae heeft haar stellingen op dit punt ingenomen om de rechtbank te overtuigen van de redelijkheid van het door haar gevorderde bedrag aan gemiste huurpenningen, maar de rechtbank heeft al uitgelegd hoe zij tot een lager bedrag komt en daarvoor is een hypothetische discussie over de waardevermindering van het schip als de motor niet vervangen zou kunnen worden, niet van belang.
conclusies
hoofdsom en wettelijke rente3.8.
Aan hoofdsom zal het volgende worden toegewezen (vordering b, onderdeel i):
# | omschrijving | toegewezen bedrag |
a | koopsom motor | € 36.600,00 |
b | uit- en inbouwkosten | € 34.400,00 |
c | overige kosten | € 3.156,75 |
e | gemiste huurinkomsten tot 01.04.2020 | € 6.000,00 |
k | expertisekosten | € 15.382,30 |
totaal | € 95.539,05 |
Wettelijke rente wordt, zoals gevorderd, toegewezen vanaf 30 april 2020; de dag van dagvaarding van KTB (zie ook rechtsoverweging 6.29 van het tussenvonnis).3.9.
Vordering b, onderdeel ii, bestaat uit twee subonderdelen. Het eerste subonderdeel is schade van [naam scheepvaartbedrijf] . Dit subonderdeel wordt niet in aanmerking genomen (zie rechtsoverwegingen 6.19 en 6.26 van het tussenvonnis). Het tweede subonderdeel betreft misgelopen huurpenningen door Aqua Vitae. Dat blijft bij een bedrag van € 6.000,00, voor twee maanden huur, zoals hierboven al geoordeeld in rechtsoverwegingen 3.5 tot en met 3.7.3.5. De gevorderde wettelijke rente deelt het lot van de hoofdsom. Vordering b, onderdeel ii, wordt dan ook geheel afgewezen.3.10.
Vordering b, onderdeel iii, wordt afgewezen op dezelfde gronden als vordering b, onderdeel ii.
buitengerechtelijke incassokosten3.11.
Vordering b, onderdeel iv, wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.700,39; het bedrag dat volgens de staffel hoort bij de in rechtsoverweging 3.8 genoemde hoofdsom (zie ook rechtsoverweging 6.30 van het tussenvonnis).
overige beslissingen3.12.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt KTB veroordeeld in de kosten van Aqua Vitae. De kosten aan de zijde van Aqua Vitae worden (vermeerderd met wettelijke rente zoals omschreven in de beslissing) begroot op:
– dagvaarding € 88,09
– betaald griffierecht € 4.131,00
– salaris advocaat € 2.785,00 (2,5 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 7.004,093.13.
Tevens wordt KTB veroordeeld in de nakosten inclusief wettelijke rente, een en ander zoals omschreven in de beslissing.3.14.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vordering daartoe is gegrond op de wet en is niet weersproken.3.15.
De rechtbank begrijpt vordering a aldus, dat deze alleen gericht is tegen [bedrijf A] en laat deze in het geding met KTB daarom onbesproken.
In het geding tegen [bedrijf A]3.16.
De rechtbank verwijst naar haar conclusies in rechtsoverwegingen 6.5 tot en met 6.8 van het tussenvonnis en zal, zoals aangekondigd in rechtsoverweging 6.48 van het tussenvonnis, de aangekondigde eindbeslissingen hieronder in de beslissing opnemen.3.17.
Ter voorlichting van [bedrijf A] wijst de rechtbank nog op het volgende. De nakostenveroordeling tussen Aqua Vitae en [bedrijf A] valt lager uit dan de nakostenveroordeling tussen Aqua Vitae en KTB. De reden daarvoor is dat [bedrijf A] een lager bedrag aan nakosten heeft gevorderd dan dat sinds de laatste indexering van de liquidatietarieven pleegt te worden toegewezen.
4.De verdere beoordeling in de vrijwaringszaak
4.1.
De rechtbank verwijst naar haar conclusies in rechtsoverwegingen 6.31 tot en met 6.33 van het tussenvonnis en zal, zoals aangekondigd in rechtsoverweging 6.48 van het tussenvonnis, de aangekondigde eindbeslissingen hieronder in de beslissing opnemen.4.2.
Zoals de rechtbank partijen bij email van 3 maart 2022 heeft laten weten, heeft zij geconstateerd dat in rechtsoverweging 6.34 van het tussenvonnis niet het door KTB betaalde griffierecht is vermeld, maar het door [bedrijf A] betaalde griffierecht. De rechtbank heeft partijen van haar voornemen de fout te herstellen op de hoogte gebracht en hen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De rechtbank corrigeert die fout dan ook door in dit vonnis alsnog de juiste kostenveroordeling op te nemen en uit te spreken. De kosten van KTB worden begroot op:
– griffierecht € 4.131,00
– salaris advocaat € 2.491,00 (1 punt)
Totaal € 6.622,00
5.De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak5.1.
veroordeelt KTB om aan Aqua Vitae te betalen een bedrag van € 97.239,44 (zevenennegentigduizend tweehonderdnegenendertig euro vierenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 30 april 2020 tot de dag van volledige betaling;5.2.
veroordeelt KTB in de proceskosten, aan de zijde van Aqua Vitae tot op heden begroot op € 7.004,09, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;5.3.
veroordeelt KTB in de na dit vonnis bij Aqua Vitae ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat KTB niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;5.4.
veroordeelt Aqua Vitae in de proceskosten, aan de zijde van [bedrijf A] tot op heden begroot op € 6.621,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;5.5.
veroordeelt Aqua Vitae in de na dit vonnis bij [bedrijf A] ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Aqua Vitae niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak in vrijwaring5.8.
wijst de vorderingen af;5.9.
veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten, aan de zijde van KTB tot op heden begroot op € 6.622,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en door deze in het openbaar uitgesproken op 6 april 2022.
1407/3195