Uitspraak van de week 09/11/2021
Week I november 2021:
Zoekresultaat – inzien document
Uitspraak delenInstantieRechtbank AmsterdamDatum uitspraak09-11-2021Datum publicatie28-11-2021ZaaknummerC/13/707698 / KG ZA 21-788
RechtsgebiedenVerbintenissenrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg – enkelvoudig
Kort geding
Inhoudsindicatie
opheffing conservatoir beslag. afgewezen. Niet betaald voor werkzaamheden aan plezierjacht in Spanje. overeenkomst v opdracht.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/707698 / KG ZA 21-788 IHJK/MAH
Vonnis in kort geding van 9 november 2021
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 15 oktober 2021,
advocaat mr. E.M. Bosscher te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] , Spanje,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Fellinger te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
1De procedure
1.1.
Bij de zitting van 26 oktober 2021 waren aanwezig:
– [eiser] met mr. Bosscher
– mr. Fellinger namens [gedaagde] .1.2.
[eiser] heeft de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.
2De feiten
2.1.
[eiser] was eigenaar van een (75’) 24 meter zeiljacht, gelegen in een haven in Spanje. [gedaagde] heeft daar in opdracht van [eiser] vanaf 2016 werkzaamheden verricht aan het schip.2.2.
Bij brief van 21 december 2020 heeft de advocaat van [gedaagde] [eiser] gesommeerd tot betaling van € 116.643,00 (plus rente en kosten), gespecificeerd in een bij de brief gevoegd spreadsheet. Volgens die brief heeft [gedaagde] voor € 155.000,00 aan werkzaamheden aan het schip van [eiser] verricht en € 49.143,00 aan uitgaven voorgeschoten, totaal € 204.143,00; na aftrek van de door [eiser] gedane ‘deelbetalingen’ van in totaal € 87.500,00 resteert het bedrag van € 116.643,00.2.3.
Bij dagvaarding van 6 april 2021 is [gedaagde] een procedure bij deze rechtbank gestart om betaling van [eiser] te verkrijgen. [eiser] heeft de vordering betwist en heeft in reconventie de overeenkomst tussen partijen op grond van wanprestatie ontbonden en een tegenvordering van ruim € 300.000,00 (globaal: restitutie van de door [eiser] betaalde € 87.500,00 en overigens merendeels schadevergoeding) ingesteld tegen [gedaagde] .2.4.
[gedaagde] heeft, na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, op 14 september 2021 conservatoir derdenbeslag laten leggen ten laste van [eiser] op diens rekening bij de Rabobank. De vordering van [gedaagde] is inclusief rente en kosten begroot op € 140.000,00.
3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert opheffing van de door [gedaagde] gelegde beslagen, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.3.2.
[gedaagde] voert verweer.3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.4.2.
Van formele gebreken aan de beslaglegging is niet gebleken. [eiser] stelt weliswaar dat Spaans recht van toepassing is en dat [gedaagde] niet beschikt over een vordering naar Spaans recht, maar [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt op grond waarvan – indien dit al waar zou zijn – vervolgens het beslag onder een Nederlandse bank ten laste van een Nederlands ingezetene nietig zou zijn.4.3.
[eiser] stelt verder dat de vordering ondeugdelijk is omdat [gedaagde] geen grondslag heeft voor zijn vordering en deze met geen enkel stuk onderbouwt. [eiser] meent dat hij al meer dan genoeg aan [gedaagde] heeft betaald, dat opgevoerde kosten niet zijn gemaakt, dat [gedaagde] de werkzaamheden bovendien niet of slecht heeft uitgevoerd en daarnaast het schip heeft ‘leeggeroofd’.4.4.
Deze stelling wordt niet gevolgd. [gedaagde] heeft zijn vordering gedetailleerd gespecificeerd in het spreadsheet en uitvoerig met e-mailcorrespondentie en andere stukken onderbouwd. Hoewel er geen afzonderlijke schriftelijke overeenkomst is met prijs- of andere afspraken, is niet in geschil dat [gedaagde] op grond van een overeenkomst van opdracht vanaf 2016 werkzaamheden heeft verricht aan het schip van [eiser] en kosten heeft voorgeschoten. Dat [gedaagde] omvangrijke werkzaamheden heeft verricht, heeft hij onderbouwd met eigen foto’s en video’s en met een deskundigenrapport van 6 september 2021 waarin foto’s staan van de situatie voor en na de werkzaamheden (en een taxatiewaarde van € 684.000,00). [eiser] brengt daar tegenin dat hij met foto’s kan aantonen dat [gedaagde] een wrak van de boot heeft gemaakt, maar aan dat betoog wordt voorbij gegaan omdat [eiser] die foto’s niet heeft overgelegd.4.5.
[eiser] stelt verder dat de afgesproken vergoeding voor de werkzaamheden niet de door [gedaagde] gestelde en in zijn specificatie vermelde € 5.000,00 per maand (om er full time aan te werken) was, maar € 160,00 per dag. Dat is door [gedaagde] betwist en door [eiser] niet onderbouwd. Welke vergoeding exact is afgesproken vergt nader onderzoek, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. Overigens, als zou worden uitgegaan van het door [eiser] gestelde tarief (dat per maand neerkomt op circa € 3.400,00) is het verschil met € 5.000,00 niet zodanig dat de vordering van [gedaagde] als ondeugdelijk zou moeten worden aangemerkt.4.6.
Daarnaast voert [eiser] aan dat hij het teakhout voor het dek zelf heeft aangeleverd, zodat [gedaagde] daarvoor ten onrechte € 13.666,00 in rekening brengt aan [eiser] (in het spreadsheet van [gedaagde] vermeld met datum 26 januari 2018). [gedaagde] heeft dat argument echter weerlegd door een aan hem geadresseerde factuur van 26 januari 2018 over te leggen (USB-stick, map 14) waaruit blijkt dat aan hem voor dat bedrag ‘Teak Decks (…)’ is geleverd. [eiser] heeft daar niets tegenover gesteld.4.7.
Ook het betoog van [eiser] dat [gedaagde] ten onrechte havengelden aan [eiser] in rekening brengt terwijl [eiser] deze van 13 april 2018 tot en met 13 augustus 2020 zelf heeft betaald, gaat niet op. [gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de in het spreadsheet vermelde en op 6, 13 en 21 maart 2018 gedateerde havengelden (3x € 1.700,00) de periode daarvóór betreffen.4.8.
Gelet op het bovenstaande is voorshands ook niet voldoende aannemelijk dat de – door [gedaagde] gemotiveerd betwiste – tegenvordering van [eiser] in de hoofdzaak zal worden toegewezen, althans niet tot een bedrag dat in de buurt komt van de vordering van [gedaagde] .4.9.
Al met al kan op dit moment niet worden gezegd dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd summierlijk ondeugdelijk is.4.10.
[eiser] heeft nog betoogd dat het beslag onnodig is omdat [gedaagde] over meer dan voldoende zekerheid zou beschikken in de vorm van de door hem uit het schip verwijderde objecten ter waarde van € 92.300,00. Volgens [gedaagde] gaat het slechts om zes voorwerpen waarop hij een retentierecht uitoefent en die een waarde van minder dan € 1.500,00 vertegenwoordigen. Beide partijen hebben bewijsstukken overgelegd en de juistheid daarvan over en weer betwist. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat [eiser] voldoende zekerheid heeft gesteld voor de vordering van [gedaagde] .4.11.
Ten slotte heeft [eiser] zich beroepen op een belangenafweging. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zijn belangen bij opheffing van het beslag zwaarder wegen dan het evidente belang van [gedaagde] bij handhaving daarvan. Het beslag blokkeert € 142.000,00. Dat is volgens [eiser] het hem toekomende deel van de door hem ontvangen koopsom voor het schip – dat hij inmiddels aan een derde heeft verkocht.
Niet waarschijnlijk is dat [eiser] voordat die koopsom op zijn rekening werd gestort van de wind leefde. Hoe dan ook, gesteld noch gebleken is dat [eiser] geen andere middelen van bestaan heeft of dat hij anderszins onevenredig in zijn belang wordt geschaad doordat hij niet over het banksaldo kan beschikken.4.12.
Dit alles betekent dat er geen grond is voor opheffing van het beslag.4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, zoals gevraagd door [gedaagde] . De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
– griffierecht € 309,00
– salaris advocaat 1.016,00
Totaal € 1.325,00
5De beslissing
De voorzieningenrechter5.1.
wijst de vorderingen af,5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.325,00,5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.1
1type: MAH coll: MvG