Uitspraak van de week 29/10/2021

Week IV oktober 2021:

ECLI:NL:RBGEL:2021:5790

Uitspraak delenInstantieRechtbank GelderlandDatum uitspraak29-10-2021Datum publicatie05-11-2021ZaaknummerC/05/393655 / KG ZA 21-340
RechtsgebiedenCiviel recht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg – enkelvoudig
Op tegenspraak
Inhoudsindicatie

Kort geding. Eiseres vordert van gedaagden vrijgave van depotbedrag en opheffing van executoriaal beslag. Voorzieningenrechter wijst vorderingen toe omdat één van gedaagden de depotovereenkomst moet nakomen en omdat het beslag misbruik van recht oplevert.VindplaatsenRechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/393655 / KG ZA 21-340

Vonnis in kort geding van 29 oktober 2021

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres,

advocaat mr. J.C. Klompé te Loosdrecht,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde sub 1 (KCSI)] ,

gevestigd te Heerewaarden, gemeente Maasdriel,

gedaagde,

advocaat mr. G.P. Jongeneel te Sliedrecht,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

INTERNATIONAL YACHTBUILDERS B.V.,

gevestigd te Heerewaarden, gemeente Maasdriel,

gedaagde,

advocaat mr. M.L.A. van Hurne te ‘s-Hertogenbosch,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

EUROSHIP JACHTBOUW B.V.,

gevestigd te Heerewaarden, gemeente Maasdriel,

gedaagde,

advocaat mr. M.L.A. van Hurne te ‘s-Hertogenbosch,

4. [gedaagde sub 4],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

verschenen in persoon.

Eiseres zal hierna “ [eiseres] ” genoemd worden.

Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk “KCSI”, “IY”, “Euroship” respectievelijk “ [gedaagde sub 4] ” genoemd worden. Tezamen zullen zij KCSI c.s. genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -de dagvaarding, uitgebracht op 27 september 2021
  • -de e-mail van [eiseres] van 12 oktober 2021 inclusief aanvullende producties
  • -de e-mail van IY en Euroship van 14 oktober 2021 om 15.19 uur inclusief producties
  • -de mondelinge behandeling op 15 oktober 2021 om 14.00 uur
  • -de pleitnota van [eiseres]
  • -de pleitnota van IY en Euroship
  • -de pleitnota van KCSI.

1.2.

Ter mondelinge behandeling heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de indiening door KCSI van een conclusie van antwoord inclusief producties op 14 oktober 2021 omstreeks 23.00 uur. Volgens [eiseres] heeft KCSI deze stukken te laat ingediend. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij in haar belangen is geschaad doordat zij van deze stukken geen kennis meer heeft kunnen nemen. KCSI heeft daar tegenin gebracht dat de door haar ingediende producties geen nieuwe stukken bevatten. Volgens KCSI is [eiseres] bekend met deze stukken. Ter mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter beslist dat de door KCSI ingediende conclusie van antwoord inclusief producties buiten beschouwing zullen blijven aangezien [eiseres] daartegen bezwaar heeft gemaakt en omdat de stukken in strijd met het toepasselijke procesreglement niet zijn ingediend binnen 24 uur voorafgaand aan de mondelinge behandeling.1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiseres] heeft op 4 maart 2018 een overeenkomst gesloten met KCSI. Op grond daarvan heeft KCSI zich verbonden tot de verkoop, afbouw en levering aan [eiseres] van een motorpleziervaartuig, type Euroship Meander Woonschip 2000 (hierna: “het schip”).2.2.

Euroship en IY zijn zustervennootschappen van KCSI. Feitelijk leidinggevende en bestuurder van KCSI, Euroship en IY is [gedaagde sub 4] .2.3.

Tussen partijen is een geschil ontstaan over het schip. Volgens [eiseres] heeft het schip niet aan de overeenkomst beantwoord. KCSI heeft dat weersproken. Ook heeft KCSI aanspraak gemaakt op meerwerkkosten.2.4.

Bij kortgedingvonnis van 8 januari 2020 van deze rechtbank is KCSI veroordeeld tot afgifte van het schip aan [eiseres] tegen betaling door [eiseres] aan KCSI van een bedrag en tegen inruil door [eiseres] van het schip “Linssen” (hierna: “het inruilschip”).2.5.

Op 14 januari 2020 heeft [eiseres] het verschuldigde bedrag aan KCSI voldaan en het inruilschip aan KCSI afgegeven. Vervolgens heeft [eiseres] bij exploot van 14 januari 2020 om 10.20 uur ten laste van KCSI conservatoir beslag tot verhaal op het inruilschip gelegd. Nadien is het inruilschip in gerechtelijke bewaring afgegeven aan Sleeuwijk Yachting te Sleeuwijk.2.6.

In mei 2020 heeft Sleeuwijk Yachting voor het inruilschip een koper gevonden. Naar aanleiding daarvan hebben [eiseres] en KCSI op 28 mei 2020 een depotovereenkomst met elkaar gesloten. In de depotovereenkomst staat dat [eiseres] en KCSI zijn overeengekomen dat de verkoopopbrengst van het inruilschip ten bedrage van

€ 129.000,- zou worden gestort op de rekening van de derdengeldstichting van de advocaat van KCSI (hierna: “de derdengeldstichting van mr. Jongeneel”). [eiseres] zou dan het conservatoir beslag op het inruilschip opheffen. De depotovereenkomst luidt, voor zover relevant:

“(…) Overwegende dat:

(…)

 Partij A (i.e. [eiseres] , kanttekening voorzieningenrechter) voorafgaande aan dagvaarden ter zekerheid voor verhaal van de door haar gestelde vorderingen op partij B (i.e. KCSI, kanttekening voorzieningenrechter) na op 10 januari 2020 verkregen verlof voor een bedrag van € 71.500,00 conservatoir beslag heeft gelegd op het door haar ingeruilde pleziervaartuig ‘Adnobis’, thans liggende in de verkoophaven van scheepsmakelaar Sleeuwijk Yachting te Sleeuwijk, van welk kantoor [gerechtelijk bewaarder] op verzoek van partij A als gerechtelijk bewaarder is aangesteld;

(…)

 De koper de kooprijs voor de ‘Adnobis’ (i.e.het inruilschip, kanttekening voorzieningenrechter) deels betaalt door inruil van een ander pleziervaartuig en voor het overige door betaling van € 135.000;

 Partij A bereid is het beslag op de ‘Adnobis’ op te heffen – mits de door de koper te betalen koopsom onder verrekening van het ingeruilde vaartuig en na aftrek van de aan de makelaar verschuldigde courtage op de derdengeldenrekening van de advocaat van partij B wordt gestort.

(…)

Komen het navolgende overeen:

(…)

3. Het depotbedrag van € 129.000 zal (…) in depot worden gehouden op de derdengeldenrekening (…) totdat in de bij de rechtbank Gelderland onder zaaknummer C/05/369163 aanhangige procedure eindvonnis zal zijn gewezen, dan wel in voorlopige voorziening anders wordt geoordeeld en/of partijen in onderling overleg anders besluiten (…).

4. Uit het depotbedrag zal binnen twee weken na datum van wijzen van het onder 3. bedoelde eindvonnis onvoorwaardelijk (…) worden voldaan hetgeen in het onder 3. bedoelde eindvonnis (…) is toegewezen, inclusief de toegewezen proceskosten en overige kostenveroordelingen.2.7.

In augustus 2020 heeft KCSI een kort geding gestart en vrijgave van het depotbedrag gevorderd.2.8.

Naar aanleiding daarvan heeft [eiseres] bij exploot van 3 september 2020 onder de derdengeldstichting van mr. Jongeneel conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van KCSI op al hetgeen KCSI te vorderen heeft van de derdengeldstichting van mr. Jongeneel.2.9.

Bij kortgedingvonnis van 4 september 2020 is de vordering van KCSI tot vrijgave van het depotbedrag afgewezen.2.10.

Bij exploot van 1 oktober 2020 heeft Euroship ten laste van IY conservatoir derdenbeslag gelegd onder de derdengeldstichting van mr. Jongeneel op al hetgeen IY te vorderen heeft van de derdengeldstichting van mr. Jongeneel.2.11.

Euroship heeft IY bij dagvaarding van 14 oktober 2020 opgeroepen om

op 28 oktober 2020 te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank, afdeling civiel.

Euroship vorderde daarbij een bedrag van € 227.050,- van IY ter zake van verkochte, maar niet betaalde blokhutboten. IY is niet ter terechtzitting verschenen.2.12.

Bij vonnis van 25 november 2020 is aan IY verstek verleend en is de hiervoor genoemde vordering van Euroship toegewezen.2.13.

Bij exploot van 3 december 2020 heeft Euroship het hiervoor genoemde verstekvonnis laten betekenen aan zowel IY als de derdengeldstichting van mr. Jongeneel.2.14.

Bij exploot van 9 december 2020 heeft Euroship de derdengeldstichting van

mr. Jongeneel bevolen tot afdracht van de tot dan toe ingehouden en nog in te houden gelden.2.15.

Op 10 december 2020 heeft de derdengeldstichting van mr. Jongeneel aan [eiseres] een derdenverklaring afgegeven naar aanleiding van het door [eiseres] op

2 september 2020 gelegde conservatoire derdenbeslag ten laste van KCSI. Daarin heeft de derdengeldstichting van mr. Jongeneel verklaard dat KCSI niets van haar te vorderen heeft.2.16.

Naar aanleiding daarvan hebben de advocaten van [eiseres] en KCSI met elkaar gecorrespondeerd. Per e-mail van 16 december 2020 heeft de derdengeldstichting van mr. Jongeneel aan de advocaat van [eiseres] bericht dat er geen gelden zullen worden overgemaakt zonder instemming van alle betrokken partijen. De e-mail luidt, voor zover relevant:

“(…) Alvorens over te kunnen gaan tot enige uitkering aan enige partij heb ik instructies nodig van Mevrouw [eiseres] , [gedaagde sub 1 (KCSI)] , International Yachtbuilders B.V. en Euroship Jachtbouw.

Zonder instemming van alle inmiddels op het strijdtoneel verschenen partijen en/of een gerechtelijk bevel zal de stichting geen gelden overmaken aan welke partij dan ook. (…)”2.17.

Op 28 juli 2021 heeft deze rechtbank, afdeling civiel, eindvonnis gewezen in een drietal bodemprocedures tussen [eiseres] , KCSI en IY. In dit vonnis staat (kort weergegeven en voor zover thans van belang) dat KCSI een bedrag van € 126.767,- aan [eiseres] moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.2.18.

KCSI is van voornoemd vonnis in hoger beroep gegaan.2.19.

Op 23 september 2021 heeft de derdengeldstichting van mr. Jongeneel haar derdenverklaring van 10 december 2020 herroepen en aangevoerd dat zij niet kan verklaren gelden van partijen onder zich te hebben en dat zij instructies van partijen afwacht.

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:

1. Euroship veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het door haar onder de derdengeldstichting van mr. Jongeneel gelegde executoriale beslag op het depotbedrag, dat daar uit hoofde van de tussen [eiseres] en KCSI gemaakte afspraak in depot staat, op te heffen en opgeheven te houden;

2. KCSI, IY en [gedaagde sub 4] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de derdengeldstichting van mr. Jongeneel te instrueren om het depotbedrag ad € 129.000,- aan [eiseres] op een door haar aan te wijzen bankrekening over te boeken;

3. KCSI c.s. hoofdelijk veroordeelt een dwangsom te voldoen van € 2.500,- per dag of dagdeel dat wordt nagelaten aan de hiervoor onder 1 en 2 geformuleerde vorderingen te voldoen;

4. de derdengeldstichting van mr. Jongeneel vervangende toestemming geeft om het depotbedrag ad € 129.000,- aan [eiseres] op een door haar aan te wijzen bankrekening over te boeken in geval dat binnen twee weken na betekening van dit vonnis daar niet aan is voldaan;

5. KCSI c.s. hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten, en te vermeerderen met de wettelijke rente over een en ander vanaf de datum van betekening van dit vonnis.3.2.

Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt [eiseres] het volgende. [eiseres] en KCSI hebben een depotovereenkomst met elkaar gesloten. Op grond daarvan is KCSI verplicht om het depotbedrag aan [eiseres] vrij te (laten) geven. KCSI weigert echter de depotovereenkomst na te komen. [eiseres] heeft er spoedeisend belang bij dat KCSI de depotovereenkomst nakomt. Euroship maakt met het executoriaal beslag ten laste van IY onder de derdengeldstichting van mr. Jongeneel misbruik van recht. [eiseres] heeft er spoedeisend belang bij dat dit beslag wordt opgeheven.3.3.

Euroship en IY voeren als volgt verweer. [eiseres] heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. Indien [eiseres] de verklaring van de derdengeldstichting had willen betwisten, dan had zij de daarvoor bestemde verklaringsprocedure moeten starten. Aan de vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is niet voldaan. Euroship en IY concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.3.4.

KCSI voert als volgt verweer. [eiseres] heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. Het geldbedrag dat KCSI en [eiseres] in depot hebben gestort bij de derdengeldstichting van mr. Jongeneel behoort toe aan IY. Het vonnis van 28 juli 2021 berust op feitelijke en juridische misslagen. [eiseres] heeft geen in redelijkheid te respecteren belang bij tenuitvoerlegging van dit vonnis. Aan de vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is niet voldaan. KCSI concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.3.5.

[gedaagde sub 4] voert als volgt verweer. [gedaagde sub 4] is in persoonlijke hoedanigheid geen partij bij het geschil. [gedaagde sub 4] is ten onrechte gedagvaard.3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Dit kort geding draait in de kern om de vraag wat er moet gebeuren met het geldbedrag dat [eiseres] en KCSI in depot hebben gestort op de derdengeldrekening van mr. Jongeneel. Volgens [eiseres] komt dit bedrag aan haar toe. Volgens KCSI c.s. behoort het bedrag toe aan KCSI, althans aan Euroship.4.2.

KCSI c.s. heeft een aantal formele verweren aangevoerd tegen de vorderingen van [eiseres] . Deze verweren zullen als eerste worden beoordeeld.

spoedeisend belang4.3.

Als eerste formele verweer heeft KCSI c.s. aangevoerd dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Ter onderbouwing van dit verweer hebben Euroship en IY aangevoerd dat [eiseres] weliswaar stelt dat zij het depotbedrag nodig heeft voor herstelwerkzaamheden aan het schip, maar dat zij dit niet aannemelijk maakt door middel van bewijs. Verder heeft KCSI erop gewezen dat het hoger beroep tegen het vonnis van 28 juli 2021 al in een gevorderd stadium verkeert. Volgens KCSI staat niets in de weg aan het afwachten van de uitkomst van dit hoger beroep.4.4.

Bij de beoordeling van dit verweer geldt als wettelijk uitgangspunt dat de voorzieningenrechter bevoegd is om een voorziening bij voorraad te geven in alle spoedeisende zaken waarin dat vereist is gelet op de belangen van partijen. Een spoedeisend belang bij een voorziening heeft de eiser van wie men niet kan vergen dat hij eerst een bodemprocedure afwacht. Of men van de eiser kan vergen dat hij een bodemprocedure afwacht, hangt af van (onder meer) het voorlopig karakter van het rechterlijk oordeel. Ook hangt dit af van de vraag hoe ingrijpend de gevolgen zijn van het uitblijven of verlenen van de voorziening.4.5.

Geoordeeld wordt dat het verweer van KCSI c.s. op dit punt faalt. Daarbij wordt meegewogen dat bij vonnis van 28 juli 2021 is geoordeeld dat KCSI aan [eiseres] moet betalen. Nadien heeft [eiseres] verzocht om het depotbedrag aan haar toe te laten komen, maar daarmee stemt KCSI c.s. niet in. Van [eiseres] kan in redelijkheid niet gevergd worden om – na vier kort gedingen en een drietal bodemprocedures – ook nog eerst een bodemprocedure af te wachten over de thans door haar gevorderde nakoming van de depotovereenkomst. Of [eiseres] voldoende heeft aangetoond dat zij het depotbedrag nodig heeft voor werkzaamheden aan het schip doet daarbij niet ter zake. Evenmin wordt KCSI c.s. gevolgd in haar stelling dat partijen eerst de uitkomst van het hoger beroep moeten afwachten. Het vonnis van 28 juli 2021 is immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

verklaringsprocedure4.6.

Als tweede formele verweer heeft KCSI c.s. aangevoerd dat [eiseres]

niet-ontvankelijk is omdat zij heeft verzuimd om een verklaringsprocedure te starten naar aanleiding van de derdenverklaring van mr. Jongeneel.4.7.

Ook dit verweer faalt. In de wet staat dat een executant bevoegd is om binnen twee maanden na een afgelegde derdenverklaring de derde-beslagene te dagvaarden en de derdenverklaring te betwisten of aanvullen daarvan te vorderen. In de wet staat echter nergens dat het al dan niet laten verstrijken van die termijn in een situatie als de onderhavige kan leiden tot niet-ontvankelijkheid. Bovendien heeft de derdengeldstichting van

mr. Jongeneel per e-mail van 16 december 2020 toegezegd dat zij het depotbedrag onder zich zal houden zolang partijen daarover twisten, terwijl pas op 28 juli 2021 tussen partijen eindvonnis is gewezen. Onder die omstandigheid kan [eiseres] niet worden tegengeworpen dat zij heeft verzuimd om een verklaringsprocedure te starten binnen twee maanden na 10 december 2020, laat staan dat dit een rechtsgrond zou opleveren om haar in dit kort geding niet-ontvankelijk te verklaren.

ontvankelijkheid t.a.v. [gedaagde sub 4]4.8.

Als derde formeel verweer heeft [gedaagde sub 4] aangevoerd dat hij ten onrechte in dit kort geding is gedagvaard. Ter onderbouwing heeft [gedaagde sub 4] aangevoerd dat hij in persoonlijke hoedanigheid geen partij is in dit geschil.4.9.

Dit verweer slaagt. De depotovereenkomst is immers gesloten tussen [eiseres] en KCSI, terwijl Euroship en IY als executant respectievelijk derde-beslagene betrokken zijn bij het beslag waarvan [eiseres] in dit kort geding opheffing vordert. [gedaagde sub 4] is daarbij als natuurlijk persoon geen partij. Het enkele feit dat hij feitelijk leidinggevende is bij de drie voornoemde vennootschappen maakt dit niet anders. Bovendien heeft de derdengeldstichting van mr. Jongeneel bevestigd dat het depotbedrag zal worden vrijgegeven na instructies van [eiseres] , KCSI, IY en Euroship. [gedaagde sub 4] in persoonlijke hoedanigheid behoort daar niet toe. Voor zover [eiseres] haar vorderingen heeft gericht tegen [gedaagde sub 4] zal zij dus niet-ontvankelijk worden verklaard.

depotbedrag4.10.

[eiseres] vordert in dit kort geding nakoming van de depotovereenkomst. Volgens [eiseres] heeft zij met KCSI afgesproken dat zij eerst een eindvonnis zouden afwachten in de bodemprocedure die destijds tussen hen aanhangig was. Uit het depotbedrag zou dan worden voldaan wat er onder het eindvonnis zou worden toegewezen, aldus [eiseres] . Het eindvonnis is inmiddels gewezen, nog steeds aldus [eiseres] , maar KCSI c.s. weigert om mee te werken aan vrijgave van het depotbedrag.4.11.

Euroship en IY hebben verschillende verweren aangevoerd tegen de vordering van [eiseres] . Zo stellen IY en Euroship dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er is voldaan aan de (strenge) vereisten voor een geldvordering in kort geding. Ook stellen IY en Euroship dat de opbrengst van het inruilschip in het vermogen van IY valt. Volgens hen heeft KCSI het inruilschip namelijk verkocht aan IY direct nadat [eiseres] het inruilschip bij KCSI had afgeleverd, maar nog voordat [eiseres] op het inruilschip conservatoir beslag had gelegd. Ter onderbouwing hebben Euroship en IY gewezen op een koopovereenkomst tussen KCSI en IY, gedateerd op 14 januari 2020 te 10.10 uur (productie 14 bij dagvaarding), terwijl [eiseres] volgens het exploot van

14 januari 2020 om 10.20 uur op het inruilschip conservatoir beslag heeft gelegd. Indien en voor zover het inruilschip nog niet aan IY verkocht zou zijn ten tijde van het beslag door [eiseres] , betogen Euroship en IY dat het inruilschip rechtsgeldig aan IY verkocht is bezwaard met het conservatoir beslag dat [eiseres] daarop gelegd heeft. In dat verband hebben Euroship en IY ook aangevoerd dat de voorzieningenrechter destijds slechts verlof aan [eiseres] heeft verleend om conservatoir beslag op het inruilschip te leggen onder begroting van de vordering van [eiseres] op een bedrag van € 71.500,-. Dit leidt er volgens Euroship en IY toe dat het surplus van de koopsom van het inruilschip ten bedrage van (€ 129.000 -/- € 71.500) = € 57.500,- geen onderdeel uitmaakt van het door [eiseres] gelegde beslag. Volgens Euroship en IY komt dit surplus onverkort toe aan IY.4.12.

KCSI heeft zich eveneens verweerd met de stelling dat het inruilschip rechtsgeldig aan IY is verkocht nog voordat [eiseres] daarop conservatoir beslag zou hebben gelegd. Het depotbedrag kwam dus toe aan IY, aldus KCSI. Euroship heeft ten laste van IY rechtsgeldig executoriaal derdenbeslag gelegd onder de derdengeldstichting van mr. Jongeneel, nog steeds aldus KCSI, en dat maakt volgens KCSI dat het depotbedrag thans toekomt aan Euroship. Verder heeft KCSI betoogd dat het eindvonnis van 28 juli 2021 op allerlei feitelijke en juridische misslagen zou berusten. Volgens KCSI heeft [eiseres] geen in rechte te respecteren belang bij tenuitvoerlegging van dit vonnis, mede gelet op de belangen van KCSI die daardoor worden geschaad. Tot slot heeft ook KCSI aangevoerd dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er is voldaan aan de vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding.4.13.

Tegen de achtergrond van het voorgaande wordt geoordeeld dat het depotbedrag aan [eiseres] toekomt. De daarop gerichte nakomingsvordering van [eiseres] zal worden toegewezen. Daarbij wordt meegewogen dat de tekst van de depotovereenkomst weinig ruimte voor discussie laat. In artikel 3 van de depotovereenkomst staat immers dat de verkoopopbrengst van het inruilschip in depot zou worden gehouden door de derdengeldstichting van mr. Jongeneel totdat er eindvonnis zou zijn gewezen in de bodemprocedure tussen [eiseres] en KCSI. In artikel 4 van de depotovereenkomst staat vervolgens dat “binnen twee weken” en “onvoorwaardelijk” uit het depotbedrag zal worden voldaan wat er onder voornoemd eindvonnis zou worden toegewezen. Vast staat dat er in de bodemprocedure tussen [eiseres] en KCSI op 28 juli 2021 eindvonnis is gewezen. Op grond van dit vonnis moet KCSI een bedrag van € 126.767,- aan [eiseres] betalen. Nu KCSI en [eiseres] zijn overeengekomen dat dit moet worden voldaan uit het depotbedrag, zal KCSI de daarop gerichte verplichting op grond van de depotovereenkomst moeten nakomen.4.14.

De diverse verweren van KCSI, IY en Euroship slagen niet. Ten onrechte hebben zij betoogd dat er in dit kort geding moet worden getoetst aan de strenge vereisten voor toewijzing van een geldvordering. [eiseres] vordert immers nakoming van een depotovereenkomst. Dat is iets anders dan betaling van een geldsom uit hoofde van een overeenkomst. Het enkele feit dat nakoming van de depotovereenkomst voor [eiseres] zal uitmonden in ontvangst van een geldbedrag maakt dit niet anders. Daarbij wordt ook meegewogen dat de toewijzingsvereisten voor een geldvordering in kort geding streng zijn omdat een bodemrechter veelal nog niet over die geldvordering zal hebben geoordeeld, terwijl er in kort geding geen ruimte is voor nadere bewijslevering. Dat is in deze zaak niet aan de orde. De bodemrechter heeft al geoordeeld over alle stellingen en rechtsvorderingen van partijen en op grond daarvan is op 28 juli 2021 een eindvonnis gewezen. Dat eindvonnis is bovendien uitvoerbaar bij voorraad verklaard.4.15.

Verder heeft KCSI ten onrechte betoogd dat de nakomingsvordering van [eiseres] moet worden afgewezen omdat [eiseres] geen in rechte te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het vonnis. [eiseres] vordert nakoming van de depotovereenkomst. Van tenuitvoerlegging is geen sprake. [eiseres] is – anders dan Euroship, waarover hierna meer – geen executoriale beslagen aan het uitwinnen, laat staan dat zij daarmee misbruik van recht maakt.4.16.

Evenmin noopt het verweer dat de opbrengst van het inruilschip in het vermogen van IY zou vallen tot afwijzing van de nakomingsvordering van [eiseres] . Ten eerste is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat de door KCSI gestelde verkoop van het inruilschip aan IY daadwerkelijk en rechtsgeldig heeft plaatsgehad. [eiseres] heeft daarover aangevoerd dat KCSI c.s. de feiten niet naar waarheid aanvoert. Volgens [eiseres] heeft KCSI c.s. de koopovereenkomst tussen KCSI en IY geantedateerd. Of dat juist is kan binnen de beperkte kaders van dit kort geding niet worden vastgesteld. Wel wordt overwogen dat het opmerkelijk is dat KCSI ten tijde van het conservatoir beslag door [eiseres] op 14 januari 2021 om 10.20 uur niets tegen de gerechtsdeurwaarder heeft gezegd over de verkoop van het inruilschip aan IY, terwijl die verkoop volgens de eigen stellingen van KCSI c.s. tien minuten daarvoor moet hebben plaatsgehad. Daarnaast heeft de depotovereenkomst te gelden als een onderhandse akte, bestemd om tot bewijs te dienen. Op grond van de wet levert een dergelijke akte dwingend bewijs op van de verklaringen van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen. In de considerans van de depotovereenkomst staat uitdrukkelijk dat [eiseres] op het inruilschip conservatoir beslag heeft gelegd, dat er een koper is gevonden voor het inruilschip en dat de verkoopopbrengst in depot zal worden gestort bij de derdengeldstichting van mr. Jongeneel, terwijl er met geen woord wordt gerept over de thans door KCSI c.s. gestelde verkoop van het inruilschip aan IY. KCSI c.s. is er in dit kort geding onvoldoende in geslaagd om de juistheid daarvan te ontzenuwen. De diverse stukken die Euroship en IY hebben overgelegd werpen geen ander licht op de dwingende bewijskracht die uitgaat van de depotovereenkomst. Ten tweede geldt er goederenrechtelijk een onderscheid tussen enerzijds de aanspraak op het inruilschip en anderzijds de aanspraak op het depotbedrag. Euroship stelt dat zij ten laste van IY executoriaal derdenbeslag heeft gelegd onder de derdengeldstichting van mr. Jongeneel. Voorop wordt gesteld dat dit beslag zal worden opgeheven – waaronder hierna meer – maar ook zonder deze opheffing geldt dat IY iets te vorderen moet hebben van de derdengeldstichting van mr. Jongeneel. Dat KCSI c.s. thans stelt dat het inruilschip aan IY is verkocht maakt nog niet vanzelfsprekend dat IY ook iets te vorderen heeft van de derdengeldstichting van mr. Jongeneel.4.17.

De verweren van Euroship en IY met betrekking tot het conservatoir beslag dat [eiseres] heeft gelegd op het inruilschip leiden evenmin tot een ander oordeel. Ter discussie staat immers slechts of KCSI de depotovereenkomst moet nakomen, en dat moet zij. Het conservatoir beslag waarop Euroship en IY doelen is na het sluiten van de depotovereenkomst opgeheven. Bovendien is de begroting van een vordering bij een beslagverlof slechts bedoeld om voorlopig aan te geven hoeveel de vordering bedraagt of kan bedragen, waarna de exacte hoogte daarvan in een procedure op tegenspraak zal worden vastgesteld.

opheffing beslag4.18.

Verder heeft [eiseres] gevorderd dat Euroship wordt veroordeeld tot opheffing van het executoriaal derdenbeslag ten laste van IY onder de derdengeldrekening van mr. Jongeneel. Ter onderbouwing heeft [eiseres] aangevoerd dat Euroship met dit beslag misbruik van recht maakt.4.19.

Voorop wordt gesteld dat de executoriale titel die ten grondslag ligt aan het derdenbeslag door Euroship ten laste van IY een verstekvonnis betreft dat in kracht van gewijsde is gegaan. Volgens de Hoge Raad geldt dat als een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat (zoals in dit geval) de rechterlijke beslissing in beginsel steeds ten uitvoer kan worden gelegd (HR 20 december 2019, NJ 2020, 425). De tenuitvoerlegging kan dan slechts geschorst of beëindigd worden indien sprake is van misbruik van executiebevoegdheid.4.20.

Geoordeeld wordt dat van dat laatste sprake is. Met het executoriaal derdenbeslag ten laste van IY onder de derdengeldstichting van mr. Jongeneel maakt Euroship misbruik van executiebevoegdheid. Euroship, IY en KCSI zijn aan elkaar gelieerd en behoren tot dezelfde groep van vennootschappen, waarvan [gedaagde sub 4] feitelijk leidinggevende is. De stellingen van KCSI c.s. worden aldus verstaan dat het inruilschip in het vermogen van IY zou vallen vanwege een verkoop van het inruilschip door KCSI aan IY. Deze verkoop zou hebben plaatsgehad op 14 januari 2021 om 10.10 uur na afgifte van het inruilschip door [eiseres] aan KCSI, maar voordat [eiseres] om 10.20 uur op het inruilschip conservatoir beslag heeft gelegd. Zoals overwogen in rechtsoverweging 4.16 is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat deze verkoop daadwerkelijk en rechtsgeldig heeft plaatsgehad. De aard van een depotovereenkomst zoals de onderhavige brengt met zich dat [gedaagde sub 4] namens KCSI het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat uit de verkoopopbrengst van het inruilschip zou worden voldaan wat KCSI en [eiseres] nog van elkaar te vorderen hebben. De door KCSI c.s. thans gestelde gang van zaken valt daarmee niet te rijmen. Het beslag zal daarom worden opgeheven.

vervangende toestemming4.21.

Tot slot heeft [eiseres] gevorderd dat aan de derdengeldstichting van

mr. Jongeneel vervangende toestemming wordt gegeven om het depotbedrag van

€ 129.000,- over te boeken op een door [eiseres] aan te wijzen bankrekening. Deze vordering zal worden toegewezen. Is de schuldenaar immers gehouden tot het verrichten van een rechtshandeling, dan kan de rechter daarin voorzien op grond van artikel 3:300 BW. Daarom zal bij wijze van ordemaatregel bepaald worden dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als de toestemming van KCSI, IY en Euroship tot het vrijgeven van het depotbedrag aan [eiseres] . Voor toewijzing van een dwangsom bestaat daardoor geen noodzaak meer.

proceskosten4.22.

[eiseres] zal jegens [gedaagde sub 4] in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 4] worden begroot op € 1.666,00 aan griffierecht.4.23.

KCSI, IY en Euroship zullen jegens [eiseres] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:

– betekening oproeping € 138,85

– griffierecht 1.666,00

– salaris advocaat 1.016,00

Totaal € 2.820,85

5De beslissing

De voorzieningenrechter5.1.

verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen op [gedaagde sub 4] ,5.2.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 4] , tot op heden begroot op € 1.666,00,5.3.

heft op het beslag door Euroship ten laste van IY onder de derdengeldstichting van mr. Jongeneel,5.4.

veroordeelt KCSI, IY en Euroship om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de derdengeldstichting van mr. Jongeneel te instrueren om het depotbedrag van

€ 129.000,- aan [eiseres] op een door haar aan te wijzen bankrekening over te boeken,5.5.

bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als de toestemming van KCSI, IY en Euroship aan de derdengeldstichting van mr. Jongeneel om het depotbedrag van € 129.000,- aan [eiseres] op een door haar aan te wijzen bankrekening over te boeken indien dat binnen twee weken na betekening van dit vonnis nog niet is gedaan,5.6.

veroordeelt KCSI, IY en Euroship hoofdelijk, des de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.820,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van twee dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,5.7.

veroordeelt KCSI, IY en Euroship hoofdelijk, des de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat KCSI, IY en Euroship niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,5.8.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,5.9.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2021.

eh/gm